Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijV. Handeling in den Raad met eenige Bisschoppen, Godgeleerden en Raadsheeren.Midlerwyl waren, ingevolge van 's Konings last, tegen den vyfentwintigsten van Bloeimaand, ten Hove beschreeven Martinus Rithove, Bisschop van Ypere, Antoni Havet, Bisschop van Namen, en Gerard van Hamericourt, Bisschop van S. Omer; benevens Jakob Meertens en Hippolitus Persyn, Presidenten der Geregtshoven van Vlaanderen en | |
[pagina 110]
| |
trecht, en Antoni Meulenaar, Raadsheer in den grooten Raad te Mechelen: met nog drie Godgeleerden, Joost de Tillet, Proost van Walcourt, Kornelis Jansenius, verkooren Bisschop van Gend, en Wilmar Bernards, eersten Hoogleeraar in 't Kerkelyk Regt te Leuven. Men hadt hun, alleenlyk, te verstaan gegeven, dat men hen, over eenige zaaken, de Kerkvergadering van Trente betreffende, wilde hoorenGa naar voetnoot(c); doch toen zy, in den Raad van Staate verscheenen zynde, kennis en afschrift van 's Konings last gekreegen hadden, gunde men hun eenige dagen tyd van beraad: waarna zy, in twee zittingen, eerst over het leeren des volks, de zedebetering der Geestelykheid en het onderwys derGa naar margenoot+ jeugd, en toen over het veranderen der Ketterstraffe, hunne gedagten openden; die, betreffende het laatste punt, hierop uitliepen, ‘dat de dienst Gods en de welstand des Vaderlands geene verandering gedoogden, ten ware, veelligt, omtrent onbejaarden en berouwhebbenden, dit men, naar 't Kerkelyk Regt, wat zagter handelen kon.’Ga naar margenoot+ Doch Oranje en de twee andere Heeren merkten hierop aan ‘dat men letten moest op den toestand der tyden, en daaruit afneemen, welke straf kon worden ingevoerd, zonder dat men 'er nieuwe zwaarighedenGa naar margenoot+ van te wagten hadt.’ De Landvoogdes zelve scheen tot zagtheid te neigen, verklaarende, dat men voor opschudding te dugten hadt, zo men de Plakaaten ten streng- | |
[pagina 111]
| |
sten wilde uitvoeren. Doch de Bisschoppen en eenige anderen beweerden ‘dat de Koning, in zynen last, geen gewag van verzagting der Plakaaten maakte; dat men de Ketters ook door geene zagtheid zou winnen, maar eerder, door zig moediglyk tegen hen te verzetten.’ Drie dagen agtereen, werdt hierover gehandeld, tot dat de Landvoogdes, eindelyk, den beschreevenenGa naar margenoot+ beval, hunne meening, over alles, in geschrift te stellen, welke hierop uitkwam. ‘Voor eerst, was 'er, voor het leeren der Gemeente, zorg genoeg gedraagen, by de Kerkvergadering van Trente, welker besluiten, zonder uitstel, hier te lande, afgekondigd en ingevoerd moesten worden. Het overige moest, door de naarstigheid der Priesteren, op welken de Bezoekers en Inquisiteurs behoorlyk agt geeven moesten, worden uitgevoerd. Ten anderen, was de zedebetering der Kerkelyken, zo wel als het houden der schoolen, in de derde plaatse, insgelyks, door de gemelde Kerkvergadering, geregeld; zo dat het alleen op 't onderhouden dier regelen zou aankomen. Ten vierden, was 't ongeraaden, de Plakaaten te veranderen, die, voor meer dan vyfendertig jaaren, gemaakt, en tweemaal vernieuwd waren. Evenwel kon men den Geregtshoven heimelyken last geeven, om alleen hardnekkige Ketters met de dood te straffen; om onderscheid te maaken, tusschen Gezindheid en Gezindheid, en vooral ook op de jaa- | |
[pagina 112]
| |
ren, staat en andere hoedanigheden der Persoonen agt te geeven, dezelven, of ter dood, of tot de galei, of tot ballinglingschap en verbeurdverklaaring van goederen, veroordeelende. De Predikanten en Leeraars moesten egter allen als hardnekkigen worden gehandeld. Doch zulken, die, uit losheid of nieuwsgierigheid, zonder aan Kettersche gevoelens vast te zyn, de Plakaaten overtraden, kon men, met geesselen, geldboeten, ballingschap, of op diergelyke wyze, straffen. Ten besluite, vondt men dienstig, dat 'er openbaare ommegangen en gebeden werden gedaan, om van den Hemel te verwerven, dat 'er niet een stip van 't Heilig Katholyk Geloof verlooren mogt gaan, met hoe groote gevaaren, het ook, in 't openbaar of in 't verborgen, mogt worden gedreigd.’ Ga naar margenoot+ De Landvoogdesse dit Geschrift in den Raad van Staate hebbende gebragt, vielen eenigen het zelve toe. Doch Oranje, Egmond, Hoorne en Mansfeld, ziende de gevoelens zig, op 's Konings voorgang, wederom tot strengheid neigen, weigerden te stemmen; voorwendende, dat de Koning, tot hiertoe, de meening der Raaden van Staate niet gevraagd hadt; 't welk zynde geschied, zouden zy niet nalaaten zig verder te uiten. De Landvoogdes zondt, derhalve, alleenlyk het geschrift der Bisschoppen en anderen naar Spanje. Over de verdere punten van den last, door Egmond, her- | |
[pagina 113]
| |
waards gebragt, werdt, sedert, ook in den Raad van Staate gehandeld, zonder dat 'er iets op beslooten werdtGa naar voetnoot(d). |
|