Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVI. De Kardinaal houdt zig fier.Granvelle, niet onbewust van 't onweêr, dat hem dreigde, vondt egter, verblind door de eer, die de Landvoogdes hem aandeedt, ongeraaden, zeil te minderen. Hy maatigde zig het bewind aan, over de begeeving der voornaamste Ampten, waarover de Landvoogdes, somtyds, ook Barlaimont en Viglius; doch nimmer Oranje, Egmond en den Admiraal gewoon was te hooren. Dus wist hy zig vrienden te maaken; waartoe den drie Heeren naauwlyks gelegenheid overschoot.Ga naar margenoot+ 't Ongenoegen borst, eerlang, openlyk uit, en schroomden de Heeren niet te zeggen ‘dat het nimmer 's Konings meening geweest was, 't bewind der Regeeringe te laaten in de handen van een' eenigen vreemdeling, verzeld van twee anderen, en met uitsluiting van hun; dat het regt en de billykheid en de oude Landsgewoonten, in tegendeel, 't bestier van den staat en de geldmiddelen, en het opperbewind over de Regtsoefening gesteld hadden in de handen der voornaamste Heeren en Edelen, gezamenlyk: zo als men, met egte stukken en voorbeelden, bewyzen kon, wordende, oudtyds, de openbaare Verbonden en Handvesten, niet slegts door den Vorst, maar ook door deGa naar margenoot+ voornaamste Edelen, getekend.’ Wyders | |
[pagina 81]
| |
maakten de drie Heeren hun werk, om aanhang onder de Edelen, en zelfs onder de vrienden van Granvelle, te winnen. Veelen vielen hun toe. Sommigen, om dat zy, voorlang, gemeenzaamlyk met hen verkeerd hadden, of van hun afhingen: anderen, om dat zy 'er hun eigen voordeel, of vryheid van Godsdienst mede beoogden: en anderen, om dat zy het weeren des Kardinaals noodig hielden, ter bevordering van den dienst Gods en des Konings. 't Volk zelf werdt, meer en meer, ingenomen tegen Granvelle, die voor staatzugtig, gierig en wellustig befaamd werdt, en wien naging, dat hy de Inquisitie zogt in te voeren, door het invoeren der nieuwe BisschoppenGa naar voetnoot(y), en de Nederlanders slaaven te maaken eener Regeeringe van Spanjaarden. Men riedt Granvelle, omtrent deezen tyd, dat hy den Heeren eenige voldoening zou tragten te geeven, en daardoor hunne gunst wederom winnen. Doch anderen dreeven, dat de Heeren het niet alleen op den Kardinaal en de nieuwe Bisschoppen gelaaden; maar daarenboven, eene geheele verandering van de Regeering en van den Godsdienst in den zin haddenGa naar voetnoot(z), waarom zy oordeelden, dat 'er, met toegeeven, niet te winnen zou zyn. De Koning, den Brief der Heeren ontvangenGa naar margenoot+ hebbende, draalde eenen geruimen tyd, eer hy besluiten kon, over een antwoord, dat 'er op paste. Eindelyk, schreef hy, in Zomermaand, | |
[pagina 82]
| |
‘dat hy zig verzekerd hieldt van den yver der Heeren tot zynen dienst: dat hy voorhadt, eerlang, zelf herwaards te komen, om den staat der zaaken te onderzoeken; doch dat hy, midlerwyl, gaarne zien zou, dat een hunner naar Spanje kwame, om hem van alles byzonderlyker te onderregten; alzo de Brief slegts algemeene beschuldigingen inhieldt, en het 's Konings gewoonte niet was, iemant zyner dienaaren, zonder behoorlyke kennisse van 't gene men ten zynen laste hadt, te verstooten.’Ga naar margenoot+ De Heeren toonden zig, op 't ontvangen van deezen Brief, zeer misnoegd. Zy vonden 't ten hoogsten vreemd, dat hun eene reis naar Spanje gevergd werdt, om eenen enkelen man te beschuldigen. Na 't houden van verscheiden' byzondere byeenkomsten, in welken ook andere Edelen tegenwoordig waren, beslootenze der Landvoogdesse schriftelyk te vertoonen ‘dat zy, met de voornaamste Heeren en byzondere Stadhouders, over den staat van 's Lands zaaken, geraadpleegd hebbende, dezelven vonden geheel anders gesteld dan de dienst zyner Majesteit en de behoudenis der Landen vorderde; zo ter oorzaake van 's volks ongehoorzaamheid, onder voorwendsel van eenige nieuwe en schadelyke gevoelens in den Godsdienst, als uit hoofde van de agterstallen, die 't Land aan 't Krygsvolk schuldig was; van den slegten staat der geldmiddelen, en van 't verval der Grensvestingen, dat schier onherstelbaar gerekend mogt worden. Dat zy bedugt wa- | |
[pagina 83]
| |
ren, dat 's Lands Ingezetenen, buiten 's Lands, bekommerd zouden worden, om 's Konings schulden. Dat 'er geen ander middel scheen, om uit deeze zwaarigheden gered te worden, dan het vergaderen der algemeene Staaten; doch dat zy, hierop, niet verder durfden dringen, na dat haare Hoogheid hun verklaard hadt, dat de Koning zulks uitdruklyk hadt verbooden. Dat zy nogtans ligtelyk bespeuren konden, dat dit verbod alleenlyk ontstaan was, uit het mistrouwen, tusschen den Koning, de Staaten en eenige Leden derzelven, verwekt, door zulken, die 's Konings dienst en 's Lands welvaart weinig ter herte namen, en zelven geene middelen ter hand sloegen, om de verwarde zaaken te redden. Dat zy, hierom, haare Hoogheid ootmoediglyk smeekten, niet te willen misduiden, dat zy, zo lang de Koning geene andere orde stelde op de Regeering, zig uit den Raad van Staate hielden, en de schaduw, welke zy daar, vier jaaren herwaards, vertoond hadden, verdwynen deeden: zonder dat zy egter begeerden nalaatig te zyn, in het voldoen aan hunnen byzonderen pligt, en aan alles, wat haare Hoogheid hun zou gelieven te beveelen’Ga naar voetnoot(a). Na 't inleveren van dit Vertoog, bleevenGa naar margenoot+ Oranje, Egmond en Hoorne uit den Raad van Staate. Ook zondenze 'er, in Hooimaand, een afschrift van aan den Koning, wiens | |
[pagina 84]
| |
Brief zy, op deezen zin, beantwoordden: ‘Roemende zyne Majesteit, dat hy geenen zyner dienaaren, zonder oorzaake, verstooten wilde, merkten zy aan, dat het gene zy, tegen den Kardinaal, inbragten, niet tot zyne bezwaaringe strekte, maar veeleer, om hem te doen ontheffen van eenen last, die hem weinig voegde, en dien hy niet langer zou konnen draagen, zonder veel ongemak en beroerte te veroorzaaken. Dat zy zig, in geene byzonderheden, hem betreffende, hadden ingelaaten, om dat de verwarring en het misnoegen in den Staat genoeg konden doen zien, van hoe weinig dienst zyne tegenwoordigheid, agting en bewind hier te lande zyn konden. Dat zy zig egter niet als zyne beschuldigers voordoen, noch eenig pleit tegen hem aanvangen wilden; maar als trouwe vassalen den Koning alleenlyk kennis geeven van 't gene 'er omging, meenende zy, dat hun aanziens genoeg overschoot, om hierin geloof te verdienen. Zy voegden 'er by, dat niet slegts een hunner, maar liever zy allen drie, op 's Konings bevel, naar Spanje verreisd zouden zyn, indien de staat der zaaken en de dienst zyner Majesteit hun afzyn hadt konnen gedoogen, in eenen tyd, dat de nabuuren zelven, van alle zyden, op listige aanslagen, bedagt scheenen. Ten besluite, smeekten zy, dat de Koning hunnen schriften het zelfde geloof wilde geeven, welk zy hoopten, dat hy hunnen woorden niet zou willen weige- | |
[pagina 85]
| |
ren, en dat hy de eenvoudigheid van hun schryven ten goede wilde duiden, alzo zy van natuure geene groote redenaars, maar meer in wel doen dan wel zeggen bedreeven waren; gelyk luiden van hunnen staat ook best betaamdeGa naar voetnoot(b).’ |
|