Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
XXIV. Binnenlandsche oorlog in Frankryk.De beweegingen ter oorzaake van den Godsdienst, ten deezen tyde, in Frankryk uitgeborsten, deeden de Landvoogdes dugten, voor diergelyke zwaarigheid in de Nederlanden. 't Getal der Hervormden was daar zo sterk toegenomen, dat de Koninginne Moeder, Katharina de Medicis, die den klem der Regeeringe in handen hadt, oordeelde, eenen merkelyken ruggesteun aan dezelven te zullen konnen hebben, tegen die van Guize, welken haare oogmerken dwarsboomden, en te gelyk sterk yverden tegen de Hugenooten. Met deezen naam, verbasterd van het Duitsch woord Eedgenossen of Eedgenooten, uit Zwitserland herkomstigGa naar voetnoot(f), werden, ten deezen tyde, de Hervormden in Frankryk benoemd. De Hertog van Guize, zo staatzugtig als de Koninginne Moeder, begon de beweegingen met den moord van Vassy, die de Hugenooten terstond in de wapenen hielp, en aandreef, om Orleans, en naderhand Rouan te bemagtigen. Daarentegen werdt Oranje, Hoofdstad van het Prinsdom van dien naam, alwaar de Hugenooten, de meesten in getal zynde, de wapenen hadden opgevat, door Fabricius Serbellon, overvallen, bemagtigd, en met roof en moord vervuldGa naar voetnoot(g). Guize, in 't begin des volgenden jaars, geduurende het beleg van Orleans, doorschooten zynde, werdt de Vrede, tusschen Koning François en de Hugenooten, getroffenGa naar voetnoot(h), by welke, hun | |
[pagina 74]
| |
vryheid van Godsdienst werdt toegestaan, die de Prins van Oranje, sedert, ook aan alle de Ingezetenen van zyn Prinsdom, beide Onroomschen en Roomschen verleendeGa naar voetnoot(i): 't welk hier te liever gemeld zy, om dat voornaame Schryvers hebben aangetekend, dat hy den Godsdienst, in zyn gebied, onveranderd hetGa naar voetnoot(k). Evenwel verzogt hy, wat laater, den Koning, door zynen Gezant, in Frankryk, de zaaken van zyn Prinsdom te willen vorderen; ‘'t welk, zeide hy, geschaapen stondt verlooren te gaan, om dat hy 't, by 't heilig oud Roomsch geloof, hadt zoeken te bewaaren.’ Ook vindt men, dat de Koning beloofd heeft, aan zyn verzoek te zullen voldoenGa naar voetnoot(l). Ga naar margenoot+ Filips hadt zig ook gesteken, in den inlandschen Franschen oorlog, en den Koning van Frankryk drieduizend Knegten uit Italie toegeschikt. De Landvoogdes zogt 'er, op 's Konings last, tweeduizend Paarden, uit de Nederlanden by te voegen. Doch Oranje en Egmond stelden zig hiertegen, beweerende, dat het Paardenvolk, tot bescherming der Nederlanden, by der hand gehouden moest worden. Granvelle wist egter te wege te brengen, dat 'er, in plaats van manschap, eenig geld van hier naar Frankryk geschikt werdtGa naar voetnoot(m). Uit Engeland hadden, daarentegen, de Hugenooten eeni- | |
[pagina 75]
| |
ge hulp gekreegen: 't welk Granvelle zo schynt verbitterd te hebben, dat hy, volgens sommiger verhaalGa naar voetnoot(n), de Landvoogdes bewoog, den invoer der Engelsche Lakenen te verbieden. De Engelschen zouden hieropGa naar margenoot+ den stapel der Lakenen hebben overgebragt naar Embden, in OostfrieslandGa naar voetnoot(o), tot merkelyk agterdeel der Nederlanderen, die, volgens sommiger aantekening, ten deezen tyde, wel twaalf millioenen jaarlyks met de Engelschen verhandelden, en aan Lakens alleen, meer dan vyf millioenen ontbooden. Uit naauwkeuriger Aantekeningen, is my egter gebleeken, dat de invoer der Engelsche Lakenen, in Holland, eerst in Bloeimaand des jaars 1564, na 't vertrek van Granvelle, en na 't verleggen van den Engelschen handel naar EmbdenGa naar voetnoot(p), verbooden is geworden: op verzoek zelf van de Staaten van den LandeGa naar voetnoot(q). Deezen bragten ook eerlang te wege, dat men, in 't byzyn van Gemagtigden van Haarlem en Amsterdam, te Brugge, met de Gemagtigden der Koninginne van Engeland in onderhandeling tradtGa naar voetnoot(r): en hier werdt het Groot - Commercie Traktaat van den jaare 1496 vernieuwd, waardoor de handel op Engeland wederom op den voorigen voet werdt hersteldGa naar voetnoot(s). De binnenlandsche Kryg duurde nog inGa naar margenoot+ Frankryk, toen de Landvoogdes, bedugt, | |
[pagina 76]
| |
dat de Hugenooten ook iets in de Nederlanden mogten willen onderneemen, de Vliesridders en Stadhouders, in Bloeimaand, te Brussel, byeen riepGa naar voetnoot(t). Zy deedt hun, by monde van den President Viglius, 't gevaar des Lands voor oogen stellen, te gelyk met eenige middelen, om het te voorkomen: geevende den Heeren drie dagen tyds, om hunne bedenkingen, over 't een en 't ander,Ga naar margenoot+ in te leveren. Oranje, deeze gelegenheid willende waarneemen, om eenige verandering in de wyze van 's Lands Regeeringe te wege te brengen, ontboodt alle de Heeren, Granvelle en Viglius uitgenomen, ten zynen huize, hun voorhoudende ‘eerstelyk, dat men gezamenlyk over 't voorstel der Landvoogdesse behoorde te oordeelen, en de onderlinge gedagten, ware 't mogelyk, tot eenpaarigheid te brengen: ten anderen, dat men thans ook, over de algemeene Regeering des Lands, moest raadpleegen, loopende den Staat groot gevaar van zynen ondergang, zo men geen waakend oog hieldt op het gedrag van eenige Staatsdienaaren.’ Elk begreep ligtelyk, dat hy 't op Granvelle gemunt hadt. Verscheiden' Heeren bewilligden terstond in dit tweeledig voorstel. Doch anderen, met naame Barlaimont, Bossu, Jan, Graaf van Oostfriesland, en Courrieres merkten aan, dat de Landvoogdes hun niet gelast hadt, één gevoelen uit aller naam, maar elk zyn byzonder gevoelen in te brengen. Zy voegden | |
[pagina 77]
| |
'er by, dat zy, als byzondere Stadhouders, geene kennis van 's Lands algemeene Regeering hadden, veel min eenige reden, om 'er over te klaagen: waarom zy niet konden goedvinden, deswege te raadpleegen. Hevig werdt hiertegen, van de andere zyde, getwist. Doch de gevoelens der Heeren bleeven verschillen. Ook antwoordde elk afzonderlyk, op het voorstel der Landvoogdesse. Doch 't is onnoodig, hier, breeder van deeze antwoorden te gewaagen, alzo 'er weinig of niets op beslooten werdtGa naar voetnoot(u). In Zomermaand, hieraan volgende, werdenGa naar margenoot+ de algemeene Staaten, te Brussel, beschreeven. De Landvoogdes deedt hun hier verzoeken, dat zy, in aanmerking van de gevaaren, die de Landen toen nog uit Frankryk dreigden, hunnen Gemagtigden ten Hove last wilden geeven, om, by schielyken nood, te bewilligen in zekere somme, tot bescherminge der Landen, die voor Holland niet minder dan tweehonderdduizend ponden zou konnen zyn; doch niet zou behoeven te worden opgebragt, zo 't de nood niet vorderde. Men gaf voor, dat men zulk een' breeden last voor de Gemagtigden dienstig hieldt, om de zaaken met te meer spoed te konnen uitvoeren, gedoogende den staat derzelven dikwils niet, dat 'er vooraf verslag van gedaan werdt aan de byzondere gewestenGa naar voetnoot(v). Doch de meeste Staaten, met naame die van Holland, dugtende, dat | |
[pagina 78]
| |
hunne Gemagtigden ligtelyk konden worden overgehaald, om te bewilligen in het gene het Hof vorderde; vertrouwden hun zo breeden last niet: waarom de Landvoogdes, na verloop van eenige maanden, haar voorstel moest laaten vaarenGa naar voetnoot(w). Ga naar margenoot+ Oranje gaf, ondertusschen, den toeleg niet op, om Granvelle den voet te ligten. Hy hieldt, van tyd tot tyd, byeenkomsten met zulken, die 't naast met hem eens waren. Men besloot hier, na ryp overleg, eenen uitvoerigen brief aan den Koning te laaten afgaan, die, dikwils herschreeven en veranderd, eindelyk, in deezen zin, ter nedergesteldGa naar margenoot+ werdt: ‘Dat zy, lang gezweegen hebbende, zonder ondienst van zyne Majesteit, en zonder deeze Landen voor een onvermydbaar bederf bloot te stellen, niet langer verbergen konden, 't gene hun kwelde. Dat 'er een algemeen gevoelen heerschte, onder de Landzaaten, dat de gantsche klem der Regeeringe in handen van den Kardinaal Granvelle was; welk gevoelen de Koning niet zou konnen wegneemen, zo lang hy den Kardinaal in 't bewind liet: dat al 't volk misnoegd was, over deezen Staatsman, 't welk de oorzaak gerekend moest worden, waarom 's Konings zaaken hier niet voorspoediger gingen: dat zy, hierom, de vryheid namen van zyne Majesteit voor te houden, hoe betamelyk het ware, zynen voornaamsten Leenmannen en 't gant- | |
[pagina 79]
| |
sche volk liever dan éénen Granvelle genoegen te geeven. Dat elk nogtans van de Regeering der Landvoogdesse ten hoogsten voldaan was. Dat zyne Majesteit niet moest waanen, dat het hun, die dit schreeven, om meer gezags te doen ware, alzo zy, op 't welbehaagen zyner Majesteit, gaarne afstand wilden doen van hunne Plaatsen in den Raad van Staate. Dat, wat den Godsdienst betrof, zy den Koning altoos de pligten van goede onderdaanen en Katholyke Leenmannen bewyzen zouden, oordeelende zy, dat men 't den voornaamsten Heeren, den adel, en anderen braaven luiden alleen te danken hadt, dat de Godsdienst nog, in den tegenwoordigen gerusten staat, werdt geoefend. Dat, waarlyk, het gemeene volk reeds zeer besmet was, en dat de leevenswyze en het gezag van den Kardinaal hieraan geen goed deedt.’ De Prins van Oranje en de Graaven van Egmond en Hoorne, Leden des Raads van Staate, tekenden deezen Brief alleen. De andere Heeren, die 't met hen eens waren, lieten 't na, op dat zy, alleenlyk byzondere Stadhouders zynde, niet zouden schynen, zig met de algemeene Lands-Regeeringe te willen bemoeijen. Hoorne was, onlangs, bekleed met de waardigheid van Raadsheer van Staate, uit Spanje te rug gekeerd. Na 't afvaardigen deezes Briefs, toonden de drie Heeren veele tekenen van ongenoegen, over de anderen, die zig niet tegen den Kardinaal hadden willen verklaaren: 't welk van de kun- | |
[pagina 80]
| |
digsten gehouden werdt, voor het beginsel eener naderende beroerte, die hier het zelfde spoor, als de jongste beweeging in Frankryk, scheen te zullen houdenGa naar voetnoot(x). |
|