Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 59]
| |
stemd was, niet verloopen, of men begon 'er, op nieuws, ernstelyk op aan te houden. Doch de Landvoogdes verschoof het, van tyd tot tyd, onder allerlei voorwendselsGa naar voetnoot(p). Midlerwyl, werdt het Gemeen opgeruid, door onwaarschynlyke uitstrooisels. Men verspreidde, dat de Koning, verre van de Spanjaards te willen doen vertrekken, beslooten hadt, nog agtduizend man van dien landaart en twintigduizend Waalen herwaards te zenden, om, met behulp deezer manschap, de Inquisitie hier in te voerenGa naar voetnoot(q). Het gemor nam hierop toe, van dag tot dag. Men riep, dat de Koning zyn woord niet hieldt. De Staaten, ongetwyfeld aangezet door Oranje en andere Grooten, drongen de Landvoogdes, zonder ophouden; tot dat zy, geene uitvlugten meer konnende bedenken, eindelyk, den Bevelhebber over 't Spaansch Krygsvolk last gaf, om zig, met de Knegten, naar den BrielGa naar voetnoot(r) en naar Walcheren, te begeeven, terwyl de schepen klaar gemaakt werden, met welken zy moesten worden overgevoerd. Doch met het uitrusten deezer schepen werdt wederom lang gedraald. Terwyl 't volk, en de Zeeuwen, inzonderheid, zo ongeduldig werden, dat zy geene hand staan wilden aan de dyken, die dagelyks dreigden door te breeken; zeggende, dat zy liever het Land overstroomd, dan langer, door de Spanjaards, kaal geschooren wilden zien. De Landvoog- | |
[pagina 60]
| |
des, die last hadt, om hen hier te houden, overleide met den Bisschop van Atrecht, Barlaimont en Viglius, of menze niet wederom, uit Holland en Zeeland, zou konnen ontbieden, en in de Grenssteden in bezetting leggen. Doch Barlaimont en Viglius hielden dit ondoenlyk, alzo de Grenssteden, niet minder dan de anderen, tegen de Spanjaards, waren ingenomen; waarom zy oordeelden, dat men hen, zonder uitstel, moest doen vertrekken. De Bisschop gaf hier ook, schoon ongaarne, zyne stem toe. Ondertusschen hadt de Herfst eenen aanvang genomen. De Landvoogdes schreef, in Wynmaand, naar Spanje, om verlof, tot het afscheepen der Spanjaarden, die zy onmogelyk langer in 't Land wist te houden. De Koning beantwoordde deezen Brief eerst in Wintermaand, en zou veelligt nog langer gedraald hebben, zo hy, omtrent deezenGa naar margenoot+ tyd, geene tyding gekreegen hadt, dat de Vloot, door hem, naar Tripoli gezonden, om den zeeschuimer, Dragut, den oorlog aan te doen, veel volks verlooren hadt. Om dit verlies te boeten, ontboodt hy, eindelyk, de Spanjaards uit de NederlandenGa naar voetnoot(s). Zy gingen, in den aanvang des jaars 1561, en dus volle twaalf maanden laater dan de Koning beloofd hadt, van Vlissingen, onder zeil; na dat zy, geduurende den Winter, in 't Land van Voorne, alwaar vier vendelen, onder Juliaan Romero, gelegen hadden, | |
[pagina 61]
| |
en in Walcheren, door de Staaten van Holland en Zeeland, van vuur en bier verzorgd geweest warenGa naar voetnoot(t). |
|