Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 478]
| |
oorlog hadden verklaard. Terstond hierop, werden de wederzydsche vyandlykheden begonnen. De Franschen namen verscheiden' Hollandsche en Zeeuwsche SchepenGa naar voetnoot(l). Hier te Lande, werdt, daarentegen, vrye roovery op de Franschen afgekondigdGa naar voetnoot(m). De Koophandel op Engeland stondt stilGa naar voetnoot(n). Men poogde Holland en Zeeland inzonderheid, zo veel de tyd gehengde, in behoorlyken staat van tegenweer te stellen. De Heer van Beveren kreeg, als Kapitein van Zeeland, last van de Landvoogdesse, om aldaar Knegten aan te neemen, Oorlogschepen uit te rusten en Sterkten te stigten, byzonderlyk in 't Eiland Walcheren; en hy vorderde hiertoe van de Staaten veertigduizend ponden van veertig grooten; doch hem werden, onder zekere voorwaarden, niet meer dan vierentwintigduizend ponden toegestaanGa naar voetnoot(o). In Holland, was men inzonderheid verdagt, op 't neemen van maatregels tegen de Gelderschen, die sterke toerustingen maakten, om eenen inval te doen in dit gewest. 't Vernieuwen van de Unie of 't Verbond van onderlinge bescherminge tegen de Gelderschen, in 't jaar 1524, met eenige Brabantsche Steden geslooten, werdt thans ter Staatsvergaderinge ernstig ter hand genomen. De Graaf van Buuren nam aan, om 'er in Brabant over te handelen, gelyk sedert geschieddeGa naar voetnoot(p). | |
[pagina 479]
| |
Hy en de Stadhouder deeden ondertusschen den Staaten, op eene Dagvaart, in Sprokkelmaand, te Dordrecht, gehouden, by mondeGa naar margenoot+ van den Griffier, Laurens du Blioul, vertoonen ‘dat de Bisschop van Utrecht, te gelyk met de Gemagtigden der drie Steden van 't Overstigt, Zwolle, Kampen en Deventer, in Slagtmaand laatstleeden, te Schoonhoven, met hen in onderhandeling getreden zyndeGa naar voetnoot(6), aangebooden hadt, het gantsche Stigt den Keizer te willen afstaan, indien hy het, gelyk zyne andere Landen, beschermen wilde, en den Bisschop slegts een jaarlyks inkomen gunnen: dat de Landvoogvoogdes, bezeffende, hoe voordeelig het voor Brabant, Holland en Friesland zyn zou, zo 't Over- en Nederstigt beide in 's Keizers magt waren; konnende men, uit dezelven, de Gelderschen van twee kanten bed wingen; deeze aanbieding, uit 's Keizers naam, hadt aangenomen; dat het Overstigt,Ga naar margenoot+ met toestemming des Bisschops, den Keizer reeds hulde gedaan hadtGa naar voetnoot(7): doch | |
[pagina 480]
| |
dat het grootste gedeelte van 't Nederstigt nog in de magt was van Heere Karel vanGa naar margenoot+ Gelder, die zig beroemd hadt, na 't overmeesteren van beide de Stigten, Friesland, Holland en Brabant te zullen bemagtigen: dat het verdedigen van 't Over- en 't herwinnen van 't Nederstigt veele kosten veroorzaaken zou, en gereede penningen vorderde: dat myne genadige Vrouw wel wist, dat Holland onlangs in eene buitengewoone Bede van tagtigduizend guldens bewilligd hadt, waarom zy thans geene nieuwe Bede doen wilde; doch dat de gewoone en buitengewoone Beden van Brabant ook niet toereiken konden, tot de kosten van den Kryg tegen de Gelderschen: en dat de andere Nederlanden, ter oorzaake van den naderenden oorlog met Frankryk, genoegGa naar margenoot+ met zig zelven te doen zouden hebben: dat 'er hierom geen beter middel was, om de noodige penningen spoedig te vinden, dan dat de Steden haar zegel leenden, om wederom vyfduizend guldens 's jaars losrenten, tegen den penning zestien, te verzegelen; welke rente 't Land drie jaaren betaalen moest, beloovende den Keizer dezelve dan, in de drie volgende jaaren, te zullen lossen, immers 't Land daarvan te zullen vry houden, gelyk hy deedt van de rente, in 't jaar 1515, voor hem verzegeld; om welke 't Land nooit bekommerd geweest was, of eenige schade geleeden hadt: dat deeze verzegeling een ligte last voor 't Land was, en egter van groote voordeden gevolgd zou worden, alzo men | |
[pagina 481]
| |
van zins was, Holland voor den oorlog met de Gelderschen te bewaaren, en den Heere van Gelder in zyn eigen Land te overvallen.’ Toen de Griffier uit hadt, zeide de Graaf van Buuren, dat de Gelderschen ligtelyk uit het Stigt te verdryven zouden zyn, en dat men hen, in Gelderland zelf, met veel hoop van een' goeden uitslag, zou konnen te keer gaan. Doch Hoogstraaten zag dit moeilyker in, betuigende, voor onderstand uit Frankryk bedugt te zyn. Evenwel riedt hy de Staaten, tot de verzogte verzegeling te besluiten. Hy wilde, als Hoofd der Geldmiddelen, zyn best doen, om ook elders, op allerlei wyze, geld te vindenGa naar voetnoot(q). |
|