Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIn welke de Staaten eerst weigeren te bewilligen.De Afgevaardigden, niet gelast om in eenige Bede te bewilligen, deeden den Staaten van het voorstel des Stadhouders verslag, op eene Dagvaart, die in Wintermaand gehouden werdt. Doch de meeste Leden bleeven hier weigerig. Zy beweerden ‘dat de ingewilligde Beden slegts gedeeltelyk tot lossinge van Renten behoefden gebruikt te worden, en voor 't overig gedeelte, tot bescherming van 't Land, moesten dienen.’ Ook merkten zy aan ‘dat hun van wege den Keizer beloofd was, dat men 't Land | |
[pagina 476]
| |
geene nieuwe Bede of voorbetaaling van ouden afvorderen zou, zo lang 'er geen oorlog ontstaan was. Nu wisten zy nog van geenen oorlog met Frandryk. Met Gelder was 't Bestand. Bragt men hier tegen in, dat Heer Karel niet te vertrouwen ware, men kon zig tegen hem sterken, door het vernieuwen van een Verbond, in 't jaar 1524, te Antwerpen, met eenige Brabantsche Steden, geslooten.’ Voorts klaagden de Steden zeer over neeringloosheid en armoede, die zo ver ging, dat de Ingezetenen, schier dagelyks, om der Steden schulden, bekommerd werden: behalven dat men thans den last van het versterken der Grensplaatsen te draagen hadt. Dus spraken de meesten. Dordrecht alleen gaf te verstaan, dat zy in eene redelyke Bede, tot heimelyke ondersteuning des Bisschops, bewilligen zou, zo de andere Steden hierin insgelyksGa naar margenoot+ stemmen wilden. De Raad toen, door monde van den Heere van Assendelft, Dordrecht bedankt hebbende, vertoonde den anderen Steden ‘dat zy 't stuk kwalyk verstonden; dat men, by 't doen der voorige Bede, staat gemaakt hadt, dat de Koning van Frankryk, pas uit de Spaansche gevangenis ontslaagen, 't Verdrag van Madrid bekragtigd zou hebben; dat men, in deeze verwagting, beloofd hadt, geene nieuwe Bede te zullen doen, zo 'er geen nieuwe nood opkwam; doch dat die Koning nu weigerde, zyn woord te houden, en den Keizer met oorlog dreigde; waarom men agten moest, dat 'er waarlyk nieuwe nood was: dat de zaaken, in 't Stigt, ook zeer van | |
[pagina 477]
| |
gedaante veranderd waren, en dat de Gelderschen, daar eens volkomen meester zynde, eerst, was 't te dugten, Friesland, en daarna Holland bemagtigen zouden. Dat de neeringloosheid verdwynen zou, als men vrede hadt, die door oorloogen verkreegen moest worden. Dat 's Lands armoede kenlyk was; doch dat de vyand, herwaards komende, evenwel nog genoeg vinden zou.’ 't Slot was, dat de Afgevaardigden tragten moesten, beter antwoord ter naaster Dagvaart in te brengen. Deeze werdt, eenige dagenGa naar margenoot+ laater, gehouden, en toen bewilligden de Edelen en alle de Steden in de geëischte Bede. Delft alleen bleef nog weigerig, alzo de Ingezetenen, wegens Stads schulden, geduurig bekommerd werden. Ook verklaarden zy, bedugt te zyn, dat de Heer van Gelder, om deeze bewilliging, 't Land ligtelyk den oorlog aandoen zou. 't Schynt egter, dat zy zig naderhand ook hebben laaten overhaalen, om nevens de andere Leden te stemmen. Immers, in LouwmaandGa naar margenoot+ des volgenden jaars, gaven de Staaten in 't gemeen de Akte van hun Consent der Landvoogdesse te Brussel over: bedingende egter uitdrukkelyk ‘dat de penningen alleen tot verdediging van Holland gebruikt moesten worden; en in geval van Vrede met Frankryk, ook alleen tot 's Lands oorbaar, en by raade der StaatenGa naar voetnoot(k). |
|