Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIII. De Bisschop van Utrecht verzoekt onderstand van de Landvoogdesse, en deeze van Holland.Ondertusschen maakten de Gelderschen sterke voortgangen in 't Stigt. Reenen en 't Slot ter Horst werdt eerlang van hun bemagtigd, onaangezien Hertog Karel deezen Plaatsen vergund hadt, onzydig te mogen biyven. De Bisschop, geenen kans ziende, om zyne verloopen' zaaken te redden, zonder uitheemschen onderstand, verzogt, deswegen, in Slagtmaand, met Gemagtigden der Landvoogdesse, in onderhandeling te treeden. Men kwam, te Schoonhoven, byeen. De Bisschop verscheen hier in persoon, en vertoonde den Graaven van Buuren en Hoogstraaten en den Requestmeester Gerrit Mulart, van wege de Landvoogdesse derwaards gezonden, hoe veel 'er den Keizer aan gelegen ware, dat de Gelderschen uit het Stigt werden verdreeven. Hy | |
[pagina 474]
| |
sloot met een verzoek, om onverwylde hulpe. 't Verhandelde te Schoonhoven werdt den Staaten van Holland, in grooten getale ter Dagvaart beschreeven, terstond open gelegd. De Stadhouder, zelf in den Haage gekomen, poogde de Staaten eerst met vrees voor de Gelderschen te vervullen, om hen te sterker, tot het voorzien der Grensplaatsen, te beweegen. Ook begeerde hy van hun te weeten, waar 't gevaar grootst geoordeeld werdt, op dat hy 'er, door den Heere van Castre, tegen voorzienGa naar margenoot+ mogt. Voorzigtiglyk sprak hy in 't eerst nog van geen geld, op dat de Staaten te vryer hunne gedagten, over 't versterken der grenzen, uiten mogten. Ook waren de Steden, eerst, naar ouder gewoonte, met de Edelen, en toen onderling geraadpleegd hebbende, gereed genoeg, om zig te verklaaren. Dordrecht zeide, dat Woudrichem, Loevestein, Heukelom, Asperen en Leerdam wel beter voorzien mogten weezen. Haarlem en Amsterdam klaagden, dat het Huis te Muiden en andere Plaatsen kwalyk bewaard werden. Delft en andere Steden verzogten, dat men 't oog over Goederede en Briele houden wilde. Elk, met een woord, wilde vooral voor zulke plaatsen gezorgd hebben, vanwaar hem in 't byzonder de meeste schade komen kon. Al dit werdt den Stadhouder, eerst mondeling, en toen schriftelyk vertoond, op den negentiendenGa naar margenoot+ van Slagtmaand. Hy beval den Steden te vertoeven tot den volgenden dag, wanneer hy een einde van de Vergadering maaken wilde. 't Schynt, dat men, onder de Leden, toen op geene nieuwe Bede verdagt was. Doch 't | |
[pagina 475]
| |
viel anders uit. Zo dra was de Vergadering niet byeen, of de Stadhouder vertoonde ‘dat 'er groote schyn van oorlog was tusschen den Keizer en Frankryk, en derhalven ook tusschen Holland en Gelder; dat het noodig was, voor de Gelderschen gereed te zyn, en eenen inval in Gelderland te doen; dat men, ten minsten, den Bisschop van Utrecht, heimelyk, met geld, behoorde te ondersteunen; dat de kosten hiertoe, uit de gewoone Bede en voorbetaalinge, als belast zynde met lossinge van Renten, niet konden gevonden worden; dat hy, hierom, uit 's Keizers naam, eene buitengewoone Bede van tagtigduizend guldens begeerde, in twee termynen, op Kersmisse en S. Jans misse aanstaande, te betaalen: welke penningen, in geval van Vrede met den Koning van Frankryk, ten behoeve van Holland, en tot geen ander einde, gebruikt zouden wordenGa naar voetnoot(i).’ |
|