Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXII. De Gelderschen bezetten Utrecht.Terwyl deeze handel duurde, hadt de Hertog van Gelder, om te nader aan Holland te zyn, eenige Knegten geworpen in Utrecht, op 't verzoek der Burgerye zelve, die thans, zo zeer als ooit, met den Bisschop over hoop lag. Henrik van Beieren, in 't jaar 1524, tot de Bisschoplyke waardigheid verheeven zynde, hadt zig verbonden, het Overstigt, zo ver het nog in de magt des Hertogs van Gelder was, wederom met het Nederstigt te zullen vereenigen, mids men hem vyftigduizend goudguldens opbragt. De Staaten beloofden, dit te zullen doen, zo dra, op den gemelden voet, eene vaste Vrede met den Hertoge getroffen zou zyn. Hierop was de Bisschop met Karel van Gelder in onderhandeling getreden, en hadt eene aanzienlyke somme uitgeloofd, zo Karel het Overstigt geheellyk ruimen wilde: en deeze, bezeffen- | |
[pagina 469]
| |
de, dat de voornaamste Steden, Deventer, Zwol en Kampen, zig, reeds voor eenigen tyd, zyner gehoorzaamheid ontrokken, en een Verbond van onderlinge bescherming geslooten hadden, toonde zig niet ongenegen, om den Bisschop te wille te zyn, indien de beloofde penningen hem vooraf ter hand werden gesteld. De Bisschop deedt toen zyn best, om de Staaten tot het vinden van geld te beweegen. Doch de Stad Utrecht, voorgeevende te zeer met schulden bezwaard te zyn, weigerde het rondelyk. Hieruit was, in de Lente des jaars 1525, merkelyke opschudding gereezen in de Stad. De Bisschop vervoegde zig toen tot de Geestelykheid, en perste den Kloosteren, elk naar zyn vermogen, merkelyke sommen af. Het Klooster te Wyk te Duurstede moest, by voorbeeld, vierhonderd en vyftig, en het Vrouwen Klooster buiten Utrecht honderd goudguldens opbrengen. Doch Utrecht bleef weigerig en oproerig. De onlusten, aldaar, duurden tot in den Zomer deezes jaars, wanneer de Bisschop, om de Stad tot reden te brengen, met een goed getal Paarden, van Wyk te Duurstede, derwaards toog, meenende de Tollesteeg-Poort in te ryden. Doch hier werdt hy gestuit, door de Burgerye, en nog op denzelfden dag, 't was den eersten van Oogstmaand, genoodzaakt, naar Oostbroek te rug te keeren. Toen draalden de Utrechtsche Burgers niet, met het afzenden van eenigen aan den Hertoge van Gelder, om onderstand. Karel bediende zig, greetiglyk, van de gelegenheid, die hem aangebooden werdt, om zyn gezag verder in 't | |
[pagina 470]
| |
Stigt uittebreiden. Op den veertienden van Oogstmaand, waren 'er reeds een goed getal Geldersche Ruiters in Utrecht. De Bisschop, geenen kans ziende om de Stad magtig te worden, sloeg zig neder op de Vaart, alwaar hy, in alleryl, een Blokhuis deedt opwerpen. Ondertusschen werdt het platte land en de Kloosters, van de Bisschoplyke zo wel als van de Geldersche Knegten, in den nazomer, afgeloopen en kaal geschoorenGa naar voetnoot(d). |
|