Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVII. Onlusten met Deenemarke en de Oosterlingen.De Hollandsche Steden kwamen thans te traager tot het inwilligen van Graaflyke Beden, alzo de Landen met eenen oorlog gedreigd werden, waarvan zy de meeste schade te wagten hadden. Christiaan de II, Koning van Deenemarke, die, eenige jaaren geleedenGa naar voetnoot(z), een groot getal van Hollandsche Schepen in de Zond aangehouden hadt, was, in den Zomer des jaars 1523, eene schuilplaats in deeze Landen komen zoeken. Hy hadt zig, door zyne wreedheid, gehaat ge- | |
[pagina 456]
| |
maakt by zyne OnderzaatenGa naar voetnoot(a), die, zyns Vaders Broeder, Fredrik, Hertog van Holstein, tot Koning hebbende uitgeroepen, hem noodzaakten, het Ryk te ruimen. Hy landde te Veere in Zeeland, met veertien schepenGa naar voetnoot(b), en stak van daar over naar Engeland, alwaar hy een Verbond sloot met Henrik den VIIIGa naar voetnoot(c), die, in 't begin des volgenden jaars, Gezanten naar Hamburg zondt, om met de Stad Lubek en anderen, die de zyde des Hertogs van Holstein hielden, over zyne herstelling, te handelenGa naar voetnoot(d). Doch deeze onderhandeling liep vrugteloos af, zo wel als de poogingen, die eenige Duitsche Vorsten, ten zynen behoeve, hadden aangewendGa naar voetnoot(e). Wederom in de Nederlanden te rug gekeerd, deedt hy, omtrent den aanvang des jaars 1525, te Veere, eenige Schepen uitrusten, die, zo sommigen schryven, met zyne Bestelbrieven voorzien, op de Lubekkers en andere Oosterlingen kruissen zoudenGa naar voetnoot(f). De Staaten van Holland zagen dit zeer ongaarne. De nieuwe Koning, Fredrik de I., hadt, in 't jaar 1524, Holland, zo wel als Brabant, Vlaanderen en Zeeland, verlof verleend, om vryelyk, in zyn Ryk, en met naame te Bergen in Noorwegen, te komen handelen, mids men Christiaan den II. geen' den minsten onderstand | |
[pagina 457]
| |
beweezeGa naar voetnoot(g). Zy stelden derhalven vast, dat dit verlof zou ingetrokken worden, zo dra men, in 't Noorden, van de toerustingen des verdreeven Konings hier te Lande, kennis kreeg. Ook vreesden zy voor nieuw ongenoegen met de Oosterlingen, die met Koning Fredrik verbonden waren, en, kort na dat Christiaan de II. zyn verblyf in de Nederlanden genomen hadt, de Hollanders en Zeeuwen reeds vyandlyk hadden beginnen te handelen, neemende verscheiden' van derzelver Schepen, die naar de Oostzee wilden. De Vaart derwaards was, hierom, al sedert eenigen tyd, verbooden geweestGa naar voetnoot(h), tot merkelyke schade der Hollanderen, die zig, met reden, meer aan de behoudenis van hunnen Koophandel, dan aan de herstelling des verdreeven Konings, lieten gelegen zyn, en ondertusschen zien moesten, dat de Oosterlingen nu 't Zout uit Frankryk kwamen haalenGa naar voetnoot(i), 't welk de Hollanders naar 't Noorden plagten te voerenGa naar voetnoot(k). In Sprokkelmaand deezes jaars, was 's Lands Advokaat, Meester Aert van der Goes, wiens eigen Register ons, eenige jaaren agter een, veel lichts in 's Lands Geschiedenissen geeven zal, naar Lier in Brabant afgezonden, om met Koning Christiaan, die zig toen daar ophieldt, te spreeken. De Koning beloofde plegtiglyk, dat hy geene Schepen uit Zeeland zou laaten vertrekken. Doch men vernam, kort hierna, dat 'er een Gallioen | |
[pagina 458]
| |
uitgeloopen was, onder bevel van Meester Lambrecht en Klaas Kuiphoofd, zig noemende Hoofd- en Bevelsluiden van den Koning van DeenemarkeGa naar voetnoot(l). Anderen schryven, dat de Koning Bestelbrieven gegeven hadt aan eenen Knyphof en aan Rooden Klaas van AmsterdamGa naar voetnoot(m), maakende, naar 't schynt, van den eenen Klaas Kuiphoofd of Knyphof twee byzondere Persoonen. De Landvoogdes schreef, terstond, op verzoek van die van Holland, aan de Stad Lubek, dat deeze luiden, zonder verlof, in Zee gesteken waren, en als zeeroovers moesten worden aangemerkt, zonder dat hun bedryf den Landen moest worden toegerekend. Zy, ondertusschen, hielden zig in 't Vlie, neemende eerlang eene Hulk, twee Barken en verscheiden' andere Schepen, die van Oosten kwamen. Te Amsterdam, alwaar zy de goederen meenden te verkoopen, werdt hun vrygeleide geweigerd. Doch naderhand schynenze een gedeelte derzelven te Goeree verkogt te hebbenGa naar voetnoot(n). Ondertusschen waren de Amsterdammers ten Hove gekomen, verzoekende verlof van de Landvoogdesse, om hen als zeeroovers te doen straffen. Doch Koning Christiaan wilde hier toe niet verstaan; schoon hy sterk bleef ontkennen, dat hy hun eenig bevel om te kaapen gegeven hadt. Evenwel vaardigde hy iemant aan hun af, die hen, uit zynen naam, geboodt, in 's Keizers Landen weder, en 't geroofde uit te keeren. Doch zy hadden hier | |
[pagina 459]
| |
geene ooren naar, begeerende zelfs, eer zy vertrokken, onbepaalde vergiffenis van 't gene zy misdaan mogten hebben. De Amsterdammers, die zeer van hun gekweld werden, en geen verlof konden krygen, om hen aan te tasten, zonden om deeze vergiffenis; doch eer zy kwam, waren de vrybuiters in zee gestokenGa naar voetnoot(o). Men vindt, dat zy, naderhand, door de Hamburgers, genomen, en als zeeroovers ter dood gebragt geworden zynGa naar voetnoot(p). |
|