Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVI. Bede van honderdduizend guldens, aan Holland gedaan, verminderd op tagtigduizend.De voordeelen, door den Keizer, in Italie, behaald, maakten hem zo gedugt in Europa, dat Henrik de VIII, Koning van Engeland, die, tot hier toe, ééne lyn met hem getrokken hadt, na deezen tyd, bedagt werdt, om zig, op nieuws, met Frankryk te verbinden, en de vervallen' zaaken van den gevangen Koning te helpen reddenGa naar voetnoot(u). De Landvoogdes Margareet kreeg hiervan zo dra geene kennis, of zy begreep, dat de last des oor- | |
[pagina 453]
| |
logs, in en omtrent de Nederlanden, voortaan alleen op den Keizer en haar aankomen zou: waarom zy besloot, in tyds, eene Bede aan de Landzaaten te doen. In Bloeimaand, kwam Jeronimus van Dorpe, van haaren wege, in Holland, die, Dagvaart hebbende doen beschryven, honderdduizend guldens van de Staaten vorderde, om dezelven, tot bescherming van 't Land tegen de Gelderschen, met welken toen nog geen Bestand gemaakt was, te gebruiken. De Staaten, waarschynlyk wel onderrigt, dat dit Bestand op een' goeden voet stondt, weigerden den onderstand volmondelyk, zig beroepende op 's Lands armoede, veroorzaakt, door het stilstaan van den handel, eenige jaaren herwaards; door het plonderen der Gelderschen, en vooral ook, door het opbrengen van groote Beden, sedert de dood van Koning Filips. Men hieldt hun voor, dat de Gelderschen, al trof men schoon een Bestand met hen, niet te vertrouwen waren, en, eer men 't verwagtte, in 't Land vallen zouden; wanneer men ten minsten eenige Knegten op de been hebben moest, om hun 't hoofd te bieden: om welken aan te neemen, de Heer van Castre, die de Dagvaart bywoonde, verklaarde geene magt noch bevel te hebben. Doch de Staaten volhardden byGa naar margenoot+ hunne weigering. Van Dorpe, toen het uiterste van zynen last openende, verminderde de Bede tot op tagtigduizend guldens; doch kreeg evenwel weigerend antwoordGa naar voetnoot(v). Hierop werden de Staaten, tegen den zeventien- | |
[pagina 454]
| |
den van Zomermaand, beschreeven te Geertruidenberg, alwaar de Stadhouder, Graaf van Hoogstraaten, die zig, als Hoofd van den Raad der Geldmiddelen, doorgaans aan 't Hof der Landvoogdesse ophieldt, Stad voor Stad aanging, om dezelven, tot het inwilligen der Bede te beweegen. Aan die van Delft, by voorbeeld, die omtrent zesduizend agthonderd guldens in de Bede van tagtigduizend zouden hebben moeten opbrengen, beloofde hy Gratie of kwytschelding van de helft of meer, zo zy hunne stem geeven wilden. En als zy hier tegen inbragten, dat de Stad te veel ten agteren was, om eenigen nieuwen last op zig te konnen neemen, antwoordde hy, ‘dat zy zonder den Keizer niet konden welvaaren; dat men hen uit hunne schulden zou tragten te redden, zo zy in deeze Bede bewilligden; en zo niet, dat men raad wist, om hun Kommissarissen toe te zenden, die de oude Rekeningen eens zouden naarzien, de Vroedschap veranderen, en meer dingen doen, die hun lastig vallen zouden.’ Den anderen Steden was hy, op gelyke wyze, aan boord; zo dat de Afgevaardigden, aan 't wankelen gebragt, eenpaariglyk beloofden, nog eens verslag te zullen doen, en voor 't einde der maand, ware 't mogelyk, met gunstiger antwoord, te Breda, te rug te zullen keeren. Men vergaderde ten bepaalden tyde,Ga naar margenoot+ en toen stemden de Edelen, dat zy den Keizer believen zouden, zo 't de meeste Steden ook dus begreepen. Dordrecht, Haarlem, Amsterdam, Rotterdam, Schiedam, Hoorn, Enkhuizen en Schoonhoven stemden met de | |
[pagina 455]
| |
Edelen. Doch Delft, Leiden, Gouda, Alkmaar, Oudewater en Gorinchem verklaarden, thans in zulk een' armelyken staat te zyn, dat zy genoodzaakt waren, weigerig te blyvenGa naar voetnoot(w). Wat laater, beslooten de Staaten vanGa naar margenoot+ Holland, Delft uitgenomen, den Stadhouder vyfduizend guldens in handen te stellen, om dezelven, ten meesten dienste van den Lande, uit te deelen, mids dat zulks in geen gevolg zou mogen worden getrokkenGa naar voetnoot(x). Hy hadt, te vooren, een geschenk verzogt voor den Heere van Castre, die 't Land, als Kapitein, eenige jaaren herwaards, getrouwlyk gediend hadt. Doch Castre zelf wilde niet, dat men 'er van spreeken zou, eer de Staaten in de Graaflyke Bede bewilligd haddenGa naar voetnoot(y). Hy en de Stadhouder hebben, ongetwyfeld, hun aandeel in deeze vyfduizend guldens gehad. |
|