Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijTweejaarig Bestand met de Oosterlingen.Holland was, eenigen tyd herwaards, reeds in byzondere onderhandeling getreden met die van Lubek: doch zonder vrugt; alzo de Oosterlingen tot geen Verdrag verstaan wilden, dan waarin ook Brabant en Zeeland begreepen waren, welke Landen hun, meendenze, genoeg benadeelen konden, al lieten de Hollanders hen ongemoeid. Vooral, namenze kwalyk, dat men, te Antwerpen en in Zeeland, eenige Oostersche goederen in beslag genomen hadt, die men, tot hiertoe, geweigerd hadt, te ontslaan. De Hollanders hielden derhalven sterk aan, dat Brabant en Zeeland, nevens hen, Gemagtigden naar Lubek zonden. Doch deezen, veelligt niet gezind, om de Oostersche goederen, die zy onder zig hadden, uit te keeren, of mooglyk de kosten der bezending willende spaaren, weigerden zulks standvastiglyk. De Landvoogdes, eindelyk, zig sterk maakende, dat zy de Brabanders en Zeeuwen zou doen bewilligen in 't gene men te Lubek sluiten zou, bewoog | |
[pagina 460]
| |
de Hollanders, om hunne Gemagtigden alleen derwaards te zenden, die, op Pinksteren deezes jaars, een Bestand voor twee jaaren slooten, binnen welken tyd, men, wederzyds, zyne schade opmaaken, en dezelve elkanderen vergoeden zou. 't Liep egter aan, tot diep in 't jaar 1526, eer dit Bestand, in Brabant en in Zeeland, behoorlyk bekragtigd werdtGa naar voetnoot(q). |
|