Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijDe Hertog van Saxen staat zyn Regt op Friesland af, aan Karel van Oostenryk.Twee zulke zwaare slagen benamen den Hertoge van Saxen den moed, om Friesland te herwinnen. Hy zondt, derhalven, in Bloeimaand, eenige Gemagtigden naar Zeeland, om met Prins Karel, die zig toen aldaar bevondt, over de Overdragt van zyn Regt in onderhandeling te treeden. Men kwam haast overeen. De Hertog van Saxen stondt, op den negentienden der gemelde maand, af van zyn Regt op Friesland, voor eene somme van driemaalhonderd en vystigduizend Rynsche | |
[pagina 391]
| |
guldensGa naar voetnoot(v), zynde vyftigduizend guldens boven de somme, voor welke dit Landschap, eertyds, aan Hertoge Albrecht verpand wasGa naar voetnoot(w). Om deeze penningen te vinden, werdtGa naar margenoot+ Holland belasta met eene nieuwe algemeene Verponding, over Huizen en LanderyenGa naar voetnoot(x). Ook werdt 'er een Hoofdgeld van alle gegoedde Ingezetenen geheeven. Men vindt, by deeze gelegenheid, aangetekend, dat 'er, in Holland, ten deezen tyde, niet meer dan tweehonderdduizend en dertig morgen Lands, vyfenveertigduizend Huizen, en honderd tweeenzeventigduizend Persoonen waren, die in deeze belastingen droegen. De overige Landen en Huizen behoorden aan Kloosters of Godshuizen, en de verdere Ingezetenen waren Geestelyken of onvermogendenGa naar voetnoot(y). Ten zelfden tyde, beval Prins Karel ‘dat geene Steden of Dorpen, voortaan, Renten verkoopen of Excynzen opstellen zouden, zonder daartoe, vooraf, byzonder verlof verkreegen te hebben: dat de Edelen alleen vry zouden weezen van Landen, die zy ter leen hielden, en van welken zy, uit dien hoofde, dienst schuldig waren; doch niet van Landen, welken zy niet ter leen hielden: dat, eindelyk, geene Leenmannen of byzondere Heeren, binnen hunne Heerlykheden, alwaar de Graaflyke Beden ontvangen werden, zonder byzonder verlof, Beden zouden mogen heffenGa naar voetnoot(z). | |
[pagina 392]
| |
Kort hierna, werdt 'er een Bestand geslooten, tusschen Prins Karel en Hertog Joris terGa naar margenoot+ eener, en den Hertog van Gelder, Graave Edzard en de hunnen, ter anderer zyde: welk vier maanden duuren zou; binnen welken tyd, François de I, Opvolger van Lodewyk den XII, Koning van Frankryk, die, op den eersten dag deezes jaars, overleeden was, de hangende geschillen, in der minne, afdoen zouGa naar voetnoot(a). Na 't sluiten van dit Bestand, zondt Karel van Oostenryk den Stadhouder van Holland, Floris van Egmond, naar Friesland; wien de Saxischen de Steden Leeuwaarden, Franiker, Harlingen en andere Plaatsen, welken zy nog inhadden, terstond overleverden. De Friezen, die nog niet onder de magt des Hertogs van Gelder gebragt waren, deeden ook, in zynen Persoon, Prinse Karel hulde. De zwarte hoop verliet Friesland. Tweeduizend man van denzelven begaf zig naar Holland, in Oostenrykschen dienst. De overigen trokken, in 't begin van Hooimaand, door Drente, naar Gelderland. Veelen begaven zig, sedert, in Franschen dienst, naar Italie, Eenigen keerden naar hun Vaderland te rugGa naar voetnoot(b). |
|