Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 254]
| |
XXXII. Onrust te Hoorn.Terwyl 't in 't Zuidergedeelte van Holland dus hol toeging, was, ook in 't Noordergedeelte, te Hoorn, eenige onrust bespeurd. De Hoekschen, die zig hier nog in merkelyken getale onthielden, hoop scheppende, uit het gene te Rotterdam en elders gebeurd was, op de herstelling hunner vervallen' zaaken, lieten zig, nu en dan, ontslippen, dat de Graauwhoeden wel haast aan een' kant raaken, en dat de jonge Prins zelf in de Stad komen en de Wet verzetten zou. De Regeering kreeg, uit dit gemompel, vermoeden, dat 'er veelligt een toeleg broeide, om de Stad te overrompelen. Des liet zy scherpe wagt houden, en zondt naar Amsterdam, naar Friesland en elders, om nadere kondschap. Zelfs ontboodt zy den Stadhouder Egmond heimelyk, die, op den zeventienden van Grasmaand, met weinig gevolg, in de Stad kwam. Zyne komst deedt eenigen, die wat stout gesproken hadden, in stilte, de Stad ruimen. Doch zy kwamen, kort daarna, ontbooden zynde, wederom binnen. Egmond moeide niemant. Alleenlyk werdt de bezetting met eenige Knegten versterkt. Doch men verkreeg, door geschenken, dat 'er geene anderen dan inboorlingen en zelfs Burgers der Stad toe konden verkooren worden. Ook mogt de Stad de soldy deezer bezetting korten op 't Ruitergeld, waarin haar, daarenboven, nog eenige verligting toegestaan werdt. Ten deezen tyde, ontsloeg Egmond die van Hoorn ook van de Heirvaart tot het beleg van Rotterdam; waar toe de Enkhuizers nog agtentwintig mannen | |
[pagina 255]
| |
van wapenen hadden moeten leverenGa naar voetnoot(m): alzo men hem vertoonde, dat men de Poorters, tot bescherming hunner eigene Stad, van noode hadtGa naar voetnoot(n). |
|