Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijMislukte aanslag van Jonkheer Frans op Schiedam.Brederode, dit beleg voorziende, hadt de Stad uit de omgelegen' Dorpen, van mondbehoeften verzorgd, en vondt zig in staat, om eene langduurige belegering door te staan. Zelfs deedt hy, van tyd tot tyd, uitvallen, om de belegeraars te beschadigen, die, gelyk de kans des krygs loopt, nu tot zyn voordeel, dan tot zyn nadeel, uitvielen. Op den veertienden van Sprokkelmaand, ondernam hy Schiedam te verrassen: doch deeze aanslag mislukte. In deeze Stad, lagen, behalven veele Hollandsche Poorters, ook een goed deel vreemde Knegten in bezetting, onder welken, Brederode heimelyk verstand hieldt. De Poorters en Knegten lagen geduuriglyk samen overhoop, en Brederode stookte den twist. Eenigen deezer Knegten beloofden hem Schiedam te leveren, indien hy zig, op zekeren bestemden tyd, derwaards begaf. De afspraak bleef geheim genoeg: doch de vreemde Knegten, door zeker geschreeuw, welk zy voor het beraamde teken hielden, misleid, begonden den aanval in de Stad, een uur te vroeg, en kort na dat Brederode uit Rotterdam getrokken was. Zy vielen eerst aan op het Huis, alwaar de Haarlemmers geherbergd waren; doch werden hier, en naderhand ook door de andere Poorters, geleid door Willem | |
[pagina 251]
| |
van Boschhuizen, zo wel ontvangen, dat zy, geenen onderstand van Brederode krygende, haast overmeesterd werden. Brederode toen, Schiedam genaderd zynde, vernam haast, dat de aanslag verbrod was, en keerde, onverrigter zaake, naar Rotterdam te rugGa naar voetnoot(z). Wat laater, tradt hy ook in heimelyke onderhandeling met eenige Burgers van Gouda, die hem de Stad beloofden te leveren. Doch de Stadhouder Egmond, kreeg hier de lugt van: deedt, onder anderen, vyf Burgers van 't Kerkhof, alwaar zy hoopten veilig te zullen zyn, ligten, en openlyk onthalzenGa naar voetnoot(a): waar mede deeze onderneeming insgelyks te loor liep. Men hadt, al in 't voorleeden jaar, eenen aanslag gesmeed, om zig, te water, meester van Gouda te maaken, en de Wethouders en anderen van 't leeven te berooven. Doch deeze, insgelyks ontdekt geweest zynde, hadt, ook toen, twee Ingezetenen den hals gekostGa naar voetnoot(b). Op den zesden van Lentemaand,Ga naar margenoot+ gelukte het Brederode egter, Overschie te bemagtigen, alwaar de belegeraars zig sterk verschanst hadden en eene talryke bezetting hieldenGa naar voetnoot(c). Des anderendaags, stelde hy 's Graavenhaage en Haag-ambagt op eene brandschatting van tweehonderd Rynsche guldens ter maand. Diergelyk lot trof ook DelflandGa naar voetnoot(d). Zelfs verkogt hy, tot in Rynland toe, Brieven van Vrywaaringe: van | |
[pagina 252]
| |
welken 'er nog een, ten behoeve der Abtdye van Rynsburg verleend, voorhanden isGa naar voetnoot(e). Voor 't einde van Lentemaand, werdt 'er, tusschen den Graave van Egmond en de Hoekschen, in het Dorp Kapelle, over een Verdrag, gehandeld; doch niets geslootenGa naar voetnoot(f).Ga naar margenoot+ Jan van Naaldwyk, Jan van Kroonenburg, en Fredrik van Zevender, met agthonderd man van Rotterdam afgezonden, verrasten, kort hierna, Geertruidenberg; doch ruimden eerlang de Stad wederom, om tweeduizend Schilden, die hun, voor hun vertrek, voldaan werdenGa naar voetnoot(g). In Bloeimaand, poogden de Rotterdammers andermaal Schiedam te verrassen: doch de Schiedammers, by tyds kennis van den toeleg gekreegen hebbende, trokken hun, met zo veel kloekheid, tegen, dat zy genoodzaakt werden, te wyken. Op den hertogt, liepen zy het Land van Voorne en Putten af, en voorzagen Rotterdam van Kooren, waaraan men in de Stad gebrek begon te krygen. Kort hierna, op den elfden van Bloeimaand, werdt 'er te Bodegraven een Bestand voor drie maanden geslootenGa naar voetnoot(h). Egmond hieldt egter dit Bestand niet; maar zogt de Stad, op den tweeden van Zomermaand, te overrompelen: doch hy vondt de Rotterdammers op hunne hoede, en werdt, metGa naar margenoot+ merkelyk verlies, afgeweezenGa naar voetnoot(i). Kort hier na, ondernamen de Hoekschen eenen aanslag | |
[pagina 253]
| |
op Leiden. Jan van Montfoort en Jan van Naaldwyk, omtrent duizend man verzameld hebbende, kwamen, op den dertienden van Zomermaand, ter middernagt, voor de Stad. Men hadt voor, met behulp der bezettinge van 't Huis te Poelgeest, de Stad, aan den kant der Zylpoorte, te bemagtigen. 't Branden van 't Huis te Wadding zou het teken van den aanval zynGa naar voetnoot(k). De Stadhouder, Jan van Egmond, bevondt zig, omtrent deezen tyd, te Leiden, en was, uit Brieven, die hem, door eenige Burgers, getoond waren, reeds van den toeleg verwittigd; doch hy hadt 'er geen agt op geslaagen. Naderhand werdt egter een deezer Burgeren, Willem Jakob Evertszoon, een man van zeventig jaaren, om het ontvangen deezer Brieven, onaangezien hyze vertoond hadt, in den Haage, onthoofd. Montfoort en de zynen beklommen den wal, omtrent de Zylpoort, onder 't geroep van Brederoode! Montfoort! Broekhuizen! doch werden zo wel ontvangen, met bussen en kloveniers, dat zy te rug deinzen, en de onderneeming staaken moesten. In 't aftrekken werdtGa naar margenoot+ hun het Slot Poelgeest, welk Gerrit van Poelgeest, voor de Leidenaars, bewaarde, opgegeven: uit welk zy 't platte Land om Leiden alomme afliepen. De Stadhouder en die van Leiden sloegen sedert het beleg voor dit Slot, en beschooten 't zo hevig, dat men 't eerlang opgeeven moest: waarna het ten gronde toe geslegt werdtGa naar voetnoot(l). |
|