Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 227]
| |
tog van Oostenryk, opgedraagen was, verneemende hoe 't in Utrecht geschaapen stondt, besloot eindelyk de belofte, den Hollanderen, by zyne inhuldiging, gedaan, te voltrekken, en van den Utrechtschen Kryg, door het bemagtigen der Stad, een einde te maaken. Zelf in Holland gekomen, stelde hy zig aan 't hoofd van een Leger van twaalfduizend Knegten en tweeduizend Ruiters, en sloeg het Beleg voor Utrecht. Hy bestormde de Stad heviglyk, omtrent de Witte Vrouwen Poort, alwaar hy eene groote bres in den muur schoot. Engelbert van Kleef en Jan van Montfoort, bedugt voor de verovering der Stad, verwierven vrygeleide van Maximiliaan, en traden met hem in onderhandeling over een Verdrag. Men kwam haast overeen. Alleenlyk maakte Montfoort zwaarigheid om eenige Voorwaarden toe te staan, die tot bezwaarnis der Burgerye dienden, en begeerde hiervan, voor 't sluiten, verslag te doen. Doch hy was naauwlyks te rug gekeerd, of Maximiliaans Krygsvolk trok, door de bresse by de Witte Vrouwen Poort, ter Stad in. De Aartshertog, hiertoe geenen last gegeven hebbende, beval hun te rug te keeren. Men zegt zelf, dat hy een' of twee van de stoutsten, met eigen' hand doorstak, 'en twee anderen deedt ophangen. Ondertusschen stremde dit toeval de Vredehandeling. Montfoort keerde niet wederom naar 't Leger, alwaar, Engelbert van Kleef en de Burgemeester Gerard van Zoudenbach, gebleeven zynde, door den Aartshertog, vastgehouden werden. De belegerden stopten de bres in den muur, en | |
[pagina 228]
| |
stelden zig in staat, om de aanvallen der Hollanderen moediglyk af te keeren. Joost vanGa naar margenoot+ Lalaing, Stadhouder van Holland, bezig om de Voorstad buiten de Amsterdamsche Poort te bemagtigen, werdt, in eenen uitval der belegerden, doodgeschooten. De Voorstad werdt egter overweldigd en geslegt. Toen deedt de Aartshertog de Poort en wallen zo hevig beschieten, dat de Ruiters en Burgers beide, geheellyk t'einde raad, den Burggraaf van Montfoort dwongen, andermaal, met Maximiliaan, in onderhandeling te treedenGa naar voetnoot(x). De Aartsbisschop van Gran en de Hertog van Gulik en Berg, Keizerlyke Gezanten aan Maximiliaan, bevonden zig, ten deezen tyde, in 't Leger. De Utrechtschen bewoogen hen, door geschenken, om een Verdrag voor hun te bemiddelen. De Stad werdt, na een beleg van ruim twee maanden, overgegeven op den zevenden van HerfstmaandGa naar voetnoot(y). Het Verdrag was reeds op den derden geslooten. De voorwaarden, van welken egter naauwlyks iets naargekomen werdt, liepen op deezen zin: |
|