Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 200]
| |
tendeels onlangs, door 't Groot-Privilegie van Vrouwe Maria, bevestigd. Hier toe behoorde, gewisselyk, het weeren van Mandementen van 't Hof, die met der Steden Voorregten streeden, het houden van Dagvaarten en het sluiten van Verbonden, zonder den Hertog te kennen: hoewel sommigen, naderhand, geoordeeld hebben, dat de vryheid, om Dagvaarten te houden, bepaald was, by eene Handvest van Hertoge Jan van BeierenGa naar voetnoot(p), vorderende, datze niet tegen den Graave of deszelfs Heerlykheid moesten draagen; gelyk de Dagvaart, die Beaumont dreef, scheen te zullen doenGa naar voetnoot(q). Het vonnissen tegen Regt, indien hiervan al duidelyk blyk ware, behoorde eenen Regter, die anders gewoon was naar zyn geweeten te oordeelen, nimmer tot eene misdaad gerekend te worden. Ook moest het ondersteunen der Leidenaaren, in zulke verwarde tyden, in welken nu de eene dan de andere party boven dreef, zo zwaar niet gewoogen worden. De vriendelyke briefwisseling met de Gelderschen kon misdaadig zyn; doch men weet niet regt, waarinze bestaan, of hoe veel schuld 'er Beaumont toe gehad hebbe. Wy besluiten dan, dat 'er weinig of geene reden is, om hem en den Schout Westfaling anders dan als Martelaars van Staat aan te merken. De Hertog en het Hof hadden nu beslooten, de Kabbeljaauwschen, die zwaare Beden inwilligden, alleen in 't bewind te stellen: waarom de Hoekschen in 't onderspit | |
[pagina 201]
| |
gebragt, gebannen, of van 't leeven beroofd moesten worden. De toeleg gelukte. De voornaamste Hoekschen raakten het Land uit: de anderen durfden zig reppen noch roeren. De Hertog deedt alomme een bevel afkondigen, waarby de twistende gemeente tot eendragt en rust vermaand werdtGa naar voetnoot(r). |
|