Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijMaximiliaan en Maria in Gelderland gehuldigd. XII. Nieuwe opschudding te Hoorn.Doch eer 't in Gelderland zo ver kwam, waren 'er, in verscheiden' Hollandsche Steden, wederom nieuwe beroerten ontstaan: het stillen van welken den Hertoge geene mindere zorg gekost hadt, dan het bemagtigen van Gelderland. Maarten Velaar, geweezen Schout van Hoorn, eenige vergeessche poogingen gedaan hebbende, om 't Schout-Ampt wederom magtig te worden, hadt zyn regt op het zelve, in 't jaar 1478, aan den jongen Heere Jan van Egmond verkogt: die, van dien tyd af, in de Stad zogt te komen. De Regeering, welke men nu, voor 't eerst hier ter Stede, den naam van Hoeksch gaf, kennis hiervan gekreegen hebbende, hieldt een waakend oog over Velaars goedgunners, die nog, in merkelyken getale, in Hoorn waren; en maakte 't hun eindelyk zo bang, dat zy, de een na den ander', vertrokken. In SprokkelmaandGa naar margenoot+ des jaars 1479, poogde Egmond, tot tweemaalen toe, eens te water en eens te lande, de Stad te verrassen: doch beide deeze aanslagen mislukten. Sedert werdt de verbittering zo groot, tegen den overigen aanhang van Velaar, dat verscheiden', in hunne huizen, aangetast, en met geweld ter Stad uit geleid werdenGa naar voetnoot(i). Te Leiden, warenGa naar margenoot+ | |
[pagina 186]
| |
de Ampten, sedert de dood van Hertoge Karel, door Hoekschen en Kabbeljaauwschen beide, in gevolge van een besluit der Vroedschap, bekleed geweest; doch in 't jaar 1479, beslooten de Kabbeljaauwsche Edelen en Steden, heimelyk verstand hebbende in de Stad, zig van dezelve meester te maaken, en de Hoekschen te verjaagen. Om dit met eenigen schyn van regt te doen, lieten zy een gerugt loopen, dat de Hoekschen te Leiden voorhadden, den Kabbeljaauwschen verraaderlyk den hals af te steeken: en daar toe reeds moordtuig hadden doen maaken. Voorts wist men te bewerken, dat de twee Hoeksche Burgemeesters, Gerrit van Poelgeest en Willem van Zyl, te gelyk ter Stad uit geschikt werden. En terwyl zy van huis waren, kwamen Jan van Egmond, Jan van Wassenaar, Willem van Schagen, Jan van Rietveld, Jakob van Kats en veele andere Kabbeljaauwsche Edelen; benevens een groot getal Poorteren uit Haarlem, Delft en den Haage, op den derden van Hooimaand, ter Stad in ryden. De Kabbeljaauwsche Regenten, Adriaan van Zwieten, die thans Schout was, Gysbrecht van Raaphorst, Hugo van Zwieten, Floris van Alkemade, Willem en Jakob van Boschhuizen, en veele anderen koozen terstond hunne zyde. Men viel gewapend in de Huizen der Hoekschen, noodzaakende dezelven, ten getale van omtrent honderd, de Stad te verlaatenGa naar voetnoot(k). |
|