Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijGezantschap naar Frankryk, om over Vrede te handelen.Aan de andere Nederlanden werden, ten zelfden tyde, diergelyke Handvesten verleend als het Groot-Privilegie inhieldt, met naame aan Vlaanderen, allermeest gesteld op het behouden en vermeerderen der oude Voorregten. De Hertogin of haare Raaden hadden nu reeds goedgevonden, een Gezantschap aan Lodewyk den XI. te zenden: waar toe de Kanselier Willem Hugonet, Guy van Brimeu, Hee- | |
[pagina 172]
| |
re van Imbercourt, Wolferd van Borselen, Heere van Veere, en Lodewyk van Gruithuizen, toen nog Stadhouder van Holland, benoemd werden. Zy vonden den Koning te Peronne: die, eer hy hun toeliet, hunnen last te openen, elk hunner, in 't byzonder, door vleiende beloften, zogt te winnen. Hy wendde voor, dat hy de Hertogin, voor zynen Zoon, Karel, een Kind van zeven jaaren, ten Huwelyk begeerde. Borselen en Gruithuizen gaven hem hiertoe geene hoop altoos. Doch Hugonet en Imbercourt beloofden, dat zy hem zyne begeerte zouden helpen verkrygen. Toen hy hen zo ver gebragt hadt, was het hem weinig moeite, hen verder in te wikkelen. Na dat de Gezanten hunnen last, strekkende tot het sluiten van een Verbond van Vrede, welke de Koning, op geene andere dan onredelyke voorwaarden, maaken wilde, geopend hadden, bewoog hy deezen twee, om hem het gedeelte van Atrecht, La Cité genaamd, in handen te doen stellenGa naar voetnoot(o). Doch dit bedryf en hun verdere handel in Frankryk kostte hun, naderhand, den hals. De Gentenaars, zig van de Persoon der Hertoginne, en daar door van den klem der Regeeringe, meester gemaaktGa naar voetnoot(p), en sedert, in Frankryk, vernomen hebbende, wat 'er geslooten was, deeden, op hunne terugkomst, Hugonet en Imbercourt vatten, en openlyk onthoofdenGa naar voetnoot(q). Men heeft nog een' Brief van Hugonet, van zyne Gemaalin, Louise, op den dag zyns doods, geschreeven, in welken hy | |
[pagina 173]
| |
betuigt, dat hy onschuldig leedt, en alleen, gelyk men zeide, om het volk te voldoenGa naar voetnoot(r). Ook beweeren sommigen, dat hy en Imbercourt zig zo diep niet met Koning Lodewyk ingewikkeld hadden, als de Gentenaars, die thans meester waren, voorgavenGa naar voetnoot(s). Zy hadden zig, inzonderheid, by de Gentenaars, gehaat gemaakt, doordien zy een' Brief van de Hertoginne aan Koning Lodewyk gebragt hadden, waar by deeze verzogt ‘dat de Koning, 't gene hy haar wilde laaten weeten, alleen aan vier Persoonen geliefde te vertrouwen, te weeten, aan de Hertoginne Weduwe, aan Adolf, Heere van Ravestein, en aan Imbercourt en Hugonet, met welken vier, zy verklaarde haare zaaken alleen te willen bestieren.’ Lodewyk hadt deezen Brief den Gendschen Afgevaardigden, die, kort hier na, met hem waren komen handelen, op een Berigtschrift, waarby Vrouw Maria verklaarde, niets te willen sluiten dan by raade der Staaten, vertoond en medegegeven. En 't gezigt van deezen Brief, dien men Vrouwe Maria zelve onder de oogen bragt, verbitterde de Gentenaars dermaate, dat zy Imbercourt en Hugonet aan hunnen haat opofferden, zonder dat de jonge Hertogin, die, eerst op 't Stadhuis, en toen op de openbaare Markt, in slegt rouwgewaad, met de traanen in de oogen, om het leeven haarer ongelukkige Staatsdienaaren gebeden hadt, in staat geweest was, omze van de | |
[pagina 174]
| |
jongste straffe te bevrydenGa naar voetnoot(t). Uit welk zonderling voorval, men, aan de eene zyde, ziet, hoe zeer Maria thans onder 't bedwang der Gentenaaren geweest zy, en aan de andere, met welk een slinks inzigt, zy den Nederlanden zulke wydluftige Privilegien hadt toegestaan, en hoe weinig zy gezind ware dezelven te houden. Midlerwyl, hadt Lodewyk Doornik, het ander gedeelte van Atrecht, en eenige andere Plaatsen bemagtigdGa naar voetnoot(u). |
|