Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijTweespalt in Dordrecht.Dordrecht was, verscheiden' jaaren agter een, zeer ontrust geweest, door den Hoekschen en Kabbeljaauwschen tweespalt. De Regeering schynt 'er meest Kabbeljaauwsch geweest te zyn; doch onder de Gilden en 't Gemeen waren zeer veele Hoekschen, die somtyds ook verandering in de Regeering wisten te weeg te brengen, en derzelver besluiten, nu en dan, openlyk durfden tegenspreeken. Vooral ondervondt men dit, omtrent Hooimaand des jaars 1468, toen de inhuldiging van Hertoge Karel op het tapyt was. Zekere Huiman Korneliszoon, Hoeksgezind, deedt zyn best, om het volk deeze inhuldiging tegen te maaken, sprak kwalyk van de Burgemeesteren, en van der Steden-Keuren, stookende verder 't vuur van oneenigheid, door het zingen van Hoeksche Liedekens: over al 't welk hy, naderhand, veroordeeld werdt, om twee roeden aan den muur der Stede te doen maaken, of vierenvyftig Bourgondische schilden, voor elke Roede, aan boete te betaalenGa naar voetnoot(r). De inhuldiging van Hertoge Karel werdt egter, met meerderheid van stemmen, doorgedreeven. Men zondt, ten dien einde, Gemagtigden uit de Gilden naar den Haage: die, voor dat de inhuldiging geschieden zou, in omvraage bragten, of 'er | |
[pagina 128]
| |
elk bereid toe was. 't Antwoord was eenpaarig, ja. Alleenlyk zeide Jakob Zasse Janszoon, ‘dat hy 'er van zyn Gild geen' last toe hadt; dat men wel toezien moest, wat men deedt; en dat hy den Hertog aldaar niet huldigen zou, al zou men hem villen.’ 't Schynt dat deeze yveraar, volgens de oude gewoonte, de inhuldiging in de byzondere Steden wilde gedaan hebben. Doch hy werdt, sedert, om zynen yver, dien men voor ontydig hieldt, onbekwaam verklaard tot gezwooren' diensten, en uit de Morgenspraaken der Gilden gezet. Ook moest hy twee Roeden muurs bekostigenGa naar voetnoot(s). Ondertusschen doet zyn gedrag, en 't gene 'er verder gevolgd is ons vermoeden, dat de inhuldiging in den Haage, in 't jaar 1468, door Dordrecht, nog niet, of niet volkomen geschied was. De tweespalt bleef vast duuren, in de Stad. De Schout, Jakob Pot Pieterszoon, een Antwerpenaar, in 't jaar 1460, voor de eerste reize, aangesteld geweest zynde, lei geduurig overhoop met de Regeeringe. Hy hadt, reeds in 't jaar 1463, de Stad moeten ruimen; doch Hertog Karel hadt hem, in 't jaar 1468, wederom in zyn Ampt doen herstellen, en voor tien jaaren doen aanneemen. 't Leedt nogtans niet langer dan tot in 't jaar 1471, of hy werdt, andermaal uit den dienstGa naar voetnoot(t), en op Puttoks Tooren gevangen gezetGa naar voetnoot(u). In den aanvang van Sprokkelmaand deezes jaars 1473, maakte men zig egter te Dordrecht gereed, om Her- | |
[pagina 129]
| |
tog Karel te ontvangen, en plegtiglyk in te huldigen. Het Geregt, de Oud-Raad en de goede luiden van Agten haalden hem in met toortsen, terwyl de Burgers, langs de straaten, welken hy doorging, kaarsen, in bekkens, voor hunne huizen, geplaatst hadden. Op den zeventienden der gemelde maand, werdt hem, door de Regeering, door de Dekens der gemeene Neeringen, en door alle Manspersoonen van vyftien jaaren en daar boven, voor zyne Herberge, den eed van getrouwheid gedaanGa naar voetnoot(v). Dordrecht bleef, sedert, geduurende het leeven van Hertoge Karel, in tamelyke rust. |
|