Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVIII. De Hollanders en Zeeuwen worden in den kryg tegen de Gentenaars ingewikkeld.De Hollanders begonden den smaak naauwlyks weg te krygen van de rust, die zy, sedert eenige jaaren, inwendig genooten, of zy werden, zo wel als de Zeeuwen, door hunnen Graave, Hertog Filips, wederom in uitheemsche Oorlogen ingewikkeld. De Gentenaars, van ouds vermaard wegens het voorstaan hunner Vryheden en Voorregten, stonden, omtrent deezen tyd, op, tegen den Hertog, die hun, in 't jaar 1448, eene schatting van agttien stuivers van ieder zak Zouts opgelegd hadt, welke zy weigerden te voldoenGa naar voetnoot(h). Filips stelde, in 't volgende jaar, eene nieuwe belasting op de Graanen, welke de Gentenaars ook niet draagen wildenGa naar voetnoot(i). Toen zy deezen stap gedaan hadden, zagen zy wel, dat zy zig wapenen moesten, om het onweer, dat hun van 's Hertogen wege dreig- | |
[pagina 37]
| |
de, af te keeren. Ook bragten zy, nog voor 't einde des jaars 1451, vierduizend man op de been, die, om zig van de andere Vlaamingen te onderscheiden, witte Kaproenen droegen. Alomme liepen zy, sedert, Vlaanderen af, en bemagtigden verscheiden' Plaatsen langs de ScheldeGa naar voetnoot(k). Filips hadt, midlerwyl, van alle kanten, volk byeen gerukt. Jan van Nassau, Heer van Breda, en Henrik van Borselen, Heer van Veere, bragten de Hollanders en Zeeuwen, ten getale van drieduizend man, in de wapenen; doch 't liep aan tot in 't volgend jaar, eer zy in VlaanderenGa naar margenoot+ zyn kondenGa naar voetnoot(l). De Gentenaars hadden ondertusschen 't Beleg geslaagen voor Oudenaarden, welke Stad, door Simon van Lalaing, Broeder van Willem van Lalaing, voor deezen Stadhouder van Holland, dapperlyk verdedigd, en op den elfden dag van 't Beleg, den vierentwintigsten van Grasmaand des jaars 1452, door den Graave van Estampes, ontzet werdtGa naar voetnoot(m). Sedert, vielen 'er verscheiden' gevegten voor, nu ten voordeele, dan ten nadeele der Gentenaaren. Den vyfden van Hooimaand, brak het Leger des Hertogs op van Dendermonde, trekkende langs de regter zyde van de Demer, tot over Rupelmonde, alwaar het over de Schelde geleid werdt, om de Gentenaars, een vierendeel uurs van Rupelmonde gelegerd, aan te tasten. Hier viel, | |
[pagina 38]
| |
op den agtsten der gemelde maand, een bloedig gevegt voor, in welk de Gentenaars te kort schooten, en op de vlugt gejaagd werdenGa naar voetnoot(n). 's Daags na dit gevegt, en dus te laat om deel aan de zege te hebben, zag men, van 't Slot te Rupelmonde, de Hollanders en Zeeuwen, te schepe, de Schelde op komen, begeleid door Jan van Lannoi, hunnen Stadhouder, en door de Heeren Jan en Filips van Wassenaar, Jan van Heemstede, Reinoud van Brederode, Henrik van Borselen, Heere van Veere, Rutger van Boetselaar, Walraven van Haaften en veele andere Edelen: ten blyke, dat de Hoekschen, zo wel als de Kabbeljaauwschen, hier hulp wilden bieden. Doch de Stadhouder hadt den Hoekschen, met naame Heere Reinoud van Brederode, en zynen Broeder, den Domproost Gysbrecht, die den togt ook bywoonde, goede soldye beloofd: hoewel hiervan, naderhand, niets betaald werdtGa naar voetnoot(o). Een ooggetuigen verhaalt ons, dat 'er deeze manschap wel gedaan uitzag. ‘De Edelen waren, van 't hoofd tot de voeten, geharnast. De Baanderheeren droegen hunne Baanderrollen, de andere edelen hunne Wimpels, ontrold: en in deeze gedaante, trokkenze, ontscheept zynde, te voet of op wagens, voortGa naar voetnoot(p). |
|