Vaderlandsche historie. Deel 4
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijII. De Kabbeljaauwschen uit Amsterdam verdreeven.Te Amsterdam sloeg het graauw allereerst aan 't muiten. Deeze Stad hadt zig, door 't beschadigen der Engelschen en door 't weigeren van vergoedinge, reeds in 't jaar 1442, zo zeer tegen de Ridderschap en de overige Steden van Holland vergreepen, dat alle onderhandeling met dezelve verbooden geweest was. Doch dit geschil was bygelegdGa naar voetnoot(d). Nu waren Lodewyk van Montfoort en Gysbrecht van Viane, tegen 't einde van Louwmaand, derwaards afgezonden, om, uit 's Graaven naam, | |
[pagina 6]
| |
de Wet te vernieuwen. De Hoekschen en Kabbeljaauwschen zogten hier, ieder, eenigen uit hunnen aanhang ter Regeeringe in te dringen. Men hieldt afzonderlyke Vergaderinge. Men riep eenig volk, uit Haarlem en Monnikendam, in de Stad. Men hitste, wederzyds, 't graauw en de burgery op tegen elkanderen. De klokken werden getrokken, de Schout geweldelyk aangevallen, en iemant, die ten besten sprak, in 't heetst van den oploop, doodgeslaagen. De Priester, met het Sakrament, op straat gekomen, was naauwlyks magtig, om de woeste menigte een weinig tot bedaaren te brengen. 's Graaven Gemagtigden troffen, eindelyk, op den eersten van Sprokkelmaand, een Bestand, welk, door tien uit ieder partye, getekend werdtGa naar voetnoot(e). Van elders blykt, dat de Hoeksche Heeren hier de overhand behielden; verdryvende alle de Kabbeljaauwschen, die de wyk naarGa naar margenoot+ Haarlem namen. Haast sloeg de vlam der oproerigheid derwaards over. De Kabbeljaauwschen, door 't kleppen van de klok byeen gebragt, plaatsten zig, gewapend, op de Markt. De Hoekschen stonden tegen over hen. Nabestaanden en Buuren, malkanderen voor altoos vaart wel gezeid hebbende, hielden 't geweer geveld tegen malkanderen, terwyl elk, van zynen kant, voorgaf, voor de goede zaak te stryden. Twee dagen, hieldt men dus stal, zonder den zwaaren regen, die ondertusschen viel, eenigszins te ontzien: terwyl, ook hier, een Priester, met het Sakrament, tusschen | |
[pagina 7]
| |
beide gaande, partyen verhinderde, handgemeen te worden. De Hoekschen, geleid door den Burgemeester Klaas van Adrichem, waren de eersten, die aftrokken. De Burgemeester versterkte zig in zyn Huis, 't welk, eerlang, door zynen eigen Broeder, Simon van Adrichem, die de Vleeschhouwers tegen hem aanvoerde, hevig bestormd werdt. Den anderen Hoekschen Heeren, die zig, insgelyks, in hunne huizen versterkt hadden, trof gelyk lot. Zy booden, van hunnen kant, alle mogelyke tegenweer, waar door 'er dagelyks, ter wederzyde, verscheiden' omkwamenGa naar voetnoot(f). |
|