Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 244]
| |
XIX. Juliaan beteugelt de Chamaven.Toen lagen de Chamaven aan de beurt. Deezen waren ook eene soort van FrankenGa naar voetnoot(k). In oude Reiskaarten, wordenze geplaatst langs den regter oever des Ryns, tot digt aan de NoordzeeGa naar voetnoot(l). En dat zy hier omtrent gewoond hebben, wordt bevestigd, door dien zy somtyds nevens de Friezen, die de Gallische akkers bebouwden, en die men derhalven hier zekerlyk plaatsen moet, genoemd wordenGa naar voetnoot(m). De Chamaven hadden, even als de Saliërs, ongevraagd, een gedeelte van den Romeinschen bodem durven betrekkenGa naar voetnoot(n). Redens genoeg om hen met de wapenen aan te tasten. Doch hier kwam nog by, dat de Chamaven den overtogt der Romeinen, uit het Eiland der Batavieren naar Britanje, als zy wilden, beletten, en dus den toevoer van graanen, uit dit Wingewest, naar de Romeinsche Volkplantingen, stremmen kondenGa naar voetnoot(o). Juliaan dan overvalt hen, even onverwagts, in hunne ingenomene Landen. Zy worden ten deele verslaagen, ten deele gevangen genomen; terwyl een gedeelte zig met de vlugt over den Rynstroom redtGa naar voetnoot(p). De Chamaven, zig dus overwonnen ziende, zenden Juliaan, kort hier na, gezanten toe, beloovende den Romeinen getrouw te willen blyven, mids men hen in hunne bezittingen ongestoord liet. Juliaan staat hun de Vrede toe, op dien voet; | |
[pagina 245]
| |
doch eischt vooraf, dat hun Koning, voor hem verschyne. Deez', tot aan den overzydschen Oever des Rynstrooms gekomen zynde, terwyl Juliaan, van den anderen kant, hem, op een wel gewapend schip, genaderd was, wordt de onderhandeling, door tolken, aangevangen. Haast was men 't eens over de voorwaarde der Vrede; doch Juliaan begeerde des Konings eenigen Zoon tot pandsman, dien de Koning verklaarde, in 't gevegt, gesneuveld te zyn. Doch als Juliaan voorgaf, de Vrede op geenen anderen voet te willen sluiten, ontstondt 'er een naar gehuil onder alle de Chamaven, die zig, langs den Oever, op den knieën nederwierpen, smeekende, dat hun niets onmogelyks mogt afgevergd worden. De Koning zelf smolt in traanen, betuigende nu eerst te ondervinden, hoe veel hem 't verlies zyns Zoons kosten zou. Toen werden Juliaan zelven de traanen uit de oogen geperst. De Jongeling, dien men dood waande, doch door Juliaan gevangen genomen, en naar zynen staat behandeld geworden was, werdt leevend te voorschyn gebragt, niet zonder verwondering en vreugde van alle de Chamaven, en van den bedrukten Vader inzonderheid. Juliaan, verklaard hebbende, dat hy den Jongeling, niet zo zeer tot een onderpand der geslooten' Vrede, als ten gedenkteken zyner edelmoedigheid, by zig wilde houden, besloot de onderhandeling met ernstige bedreigingen aan de Chamaven, indien zy 't verbond op nieuws durfden schenden. Voorts de Moeder van Nebigastes, die, of de Koning, of 's Konings Zoon | |
[pagina 246]
| |
schynt geweest te zyn, ten onderpand begeerd hebbende, welke hem terstond werdt overgeleverd, keerde hy, onder 't gejuich der Chamaven, die hem alles goeds toewenschten, aan de Gallische zyde des Rynstrooms, te rugGa naar voetnoot(q), inzonderheid hier over voldaan, dat hy het herwaards voeren van leeftogt uit Britanje in veiligheid gesteld hadtGa naar voetnoot(r). |
|