Een literair-historisch onderzoek naar de effecten van ontleningen op de compositie en de zingeving van de 'Roman van Heinric en Margriete van Limborch'
(1998)–Lieve De Wachter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk XI
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Het fenomeen ‘koningsspel’ in de literatuur1. Het koningsspel in de Oudfranse en Middelnederlandse literatuurIn de bepalende studie die Hegman in de jaren '60 aan het ‘Conincspel in de Middelnederlandse Letterkunde’ heeft gewijd, definieert hij het fenomeen als ‘een verrukkelijk amoureus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezelschapsspel, waarin een groep adellijke personen van beiderlei kunne een “koning” uit hun midden kiezen, die gerechtigd wordt verschillende, soms spitsvondige vragen te stellen over subtiele liefdegevalletjes, waarop door de medespelenden zo gevat mogelijk en naar waarheid moet worden geantwoord.’Ga naar voetnoot3 Deze definitie is duidelijk bedoeld als ‘grootste gemene deler’ voor alle overgeleverde koningsspelen. Uit de literatuur blijkt immers dat het koningsspel heel verschillende gedaanten kan aannemen, zodat de definitie zeker niet als allesomvattende begripsbepaling mag worden beschouwd. Om een idee te geven van de diversiteit van deze spelvorm zullen de voornaamste literaire attestaties van koningsspelen en aanverwante vormen op de volgende bladzijden de revue passeren.
Eén van de eerste getuigenissen van een koningsspel geeft Jacques Bretel wanneer hij in Le Tournoi de Chauvency (1285) naast een gedetailleerd verslag van de steekspelen, over het vermaak in de avonduren schrijft: Partout demainent grant deduit
En parler et en divers gieus:
Cis qui plus set veut dire mieus,
Desa karolent et cis dansent,
Li vrai amant d'amors demandent,
Et li autre en desterminent
Li gieus del roi, de la roïne,
Qui est fait par commandement;
Li tiers geue au roi qui ne ment, (2952-2960)Ga naar voetnoot4 (mijn cursivering)
Bretel vermeldt hier drie soorten spelen en maakt een duidelijk onderscheid tussen het ‘spel van de koning en de koningin’ en het ‘spel van de koning die niet liegt’.Ga naar voetnoot5 Het is precies dit laatste spel dat traditioneel als koningsspel wordt getypeerd. Zoals de Franse naam laat vermoeden, komt het er voor de gekozen koning op aan de hem gestelde vragen naar waarheid te beantwoorden. Ik kom op het onderscheid tussen het spel ‘au roi qui ne ment’ en het spel ‘del roi et de la roïne’ nog terug. Ongeveer terzelfdertijd, in de tweede helft van de dertiende eeuw, raadt de klerk Mathieu van Gent zijn dichterlijke tegenstander Colart le Changeur in een jeu-parti aan dat hij, om in een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
strijdgedicht korter -waarschijnlijk wordt bedoeld ‘gevatter’- te kunnen antwoorden, het spel ‘au roy qui ne ment’ moet leren: Je ne puis viser n'entendre
qu'il ne vous coviegne aprendre
du jeu au roy qui ne ment
pour mieus respondre briement.Ga naar voetnoot6
In het bucolische Jeu de Robin et Marion (ca.1280) van Adam de la Halle komt een spel voor dat weliswaar ‘as Rois et as Roïnes’ wordt genoemd, maar toch bepaalde eigenschappen van een koningsspel vertoont.Ga naar voetnoot7 Zo wordt er een koning gekozen aan wie door de deelnemers aan het spel, enkele herders en herderinnetjes, vragen worden voorgelegd. Dit zijn echter allesbehalve edele liefdesvragen, maar integendeel platvloerse raadseltjes met een erotisch tintje. Toch is het spelkader hetzelfde dat we van het koningsspel kennen.Ga naar voetnoot8 De eerste die het spel een plaats geeft in een ridderroman is Jacques de Longuyon in Les Voeux du Paon (verder VdP), dat omstreeks 1312 in opdracht van bisschop Thiébaut van Bar ontstaan is.Ga naar voetnoot9 Vijf personen, drie dames en twee heren, nemen tijdens een wapenstilstand deel aan een spel dat de leider van de groep ter vermaak van zijn gevangene heeft opgezet. Eerst kiezen ze een koning, die door subtiele vraagjes de spelers ertoe tracht te bewegen hun liefde voor elkaar te bekennen. Nadien stelt elke deelnemer de koning een algemene vraag over de liefde. In totaal zijn er acht vragen en antwoorden. Ook in Le Sentier Batu, een fabliau van de minnestreel Jean de Condé die waarschijnlijk tussen 1310 en 1340 ontstond, wordt een koningin gekozen die geacht wordt de haar gestelde liefdesvragen naar waarheid te beantwoorden.Ga naar voetnoot10 Hier echter zien we dat de deelnemers met de vragen en antwoorden hun tegenspelers in verlegenheid trachten te brengen, door middel van seksueel pikante woordspelingen, waarna ze uiteraard lik op stuk krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder gelden als attestaties van koningsspelachtige tijdverdrijven nog Guillaume de Machauts Remede de Fortune en Voir DitGa naar voetnoot11 en Jean Froissarts Le Joli Buisson de Jonece.Ga naar voetnoot12 Froissart vermeldt tot twee maal toe de naam van het spel, zonder echter een beschrijving of omschrijving van de inhoud ervan te geven. Het bekendste getuigenis van een koningsspel komt uit een Italiaanse tekst, Boccaccio's Il Filocolo, een werk dat vermoedelijk tussen 1338 en 1345 ontstaan is.Ga naar voetnoot13 Hoewel Boccaccio het spel niet met zoveel woorden noemt, vertoont het toch duidelijke gelijkenissen met de ons bekende koningsspelen. Hier worden een koning én een koningin gekozen; aan de koningin worden vragen over de liefde gesteld. Klein vraagt zich terecht af vanwaar Boccaccio het spel kende. Aan zijn kennis van de Oudfranse literatuur hoeven we niet te twijfelen, maar dan nog is er geen enkel Oudfrans spel bekend dat met het koningsspel in Il Filocolo overeenkomt. Boccaccio kan natuurlijk hebben geput uit een ons niet overgeleverde bron, maar Klein vermoedt eerder dat de auteur het spel als aristocratisch tijdverdrijf kende en zich op de realiteit baseerde.Ga naar voetnoot14
Ook in de Middelnederlandse literatuur is ons een aantal koningsspelen overgeleverd. Het koningsspel uit de HMvL dat het onderwerp van dit onderzoek uitmaakt, zal in de volgende paragrafen nog uitgebreid aan bod komen. Het is niet zonder belang hier reeds te wijzen op de populariteit die precies het HMvL-koningsspel moet hebben genoten. Vooreerst is er een anoniem, sterk verkort uittreksel (246 verzen) van het spel bewaard in een vijftiende-eeuws verzamelhandschrift (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek 75H57).Ga naar voetnoot15 Alle referenties aan de oorspronkelijke verhaalcontext zijn hier verdwenen: het is onduidelijk waar en wanneer het spel gespeeld wordt, de spelers zijn anonieme mannen en jonkvrouwen geworden en van een koning als ‘scheidsrechter’ is geen sprake meer. Bovendien worden de vragen (slechts vijf) enkel door de jonge mannen aan de dames gesteld. Een bewerkt uittreksel van de episode van het koningsspel uit de Middelnederlandse HMvL is verder opgenomen in het Volksboek van Margarieta van Lymborch (1516).Ga naar voetnoot16 Het spel bevat hier maar vier vragen, waarvan er twee niet in de HMvL voorkomen. In tegenstelling tot de rest van de roman, die in proza is, werd de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koningsspel-episode wel in verzen weergegeven. Als zelfstandige tekst werd dit koningsspel dan weer uit het Volksboek geëxcerpeerd en opgenomen in Dboeck der Amoreusheyt (1580), een verzameling rijmwerken van verschillende rederijkers, waarvan vier Antwerpse uitgaven bekend zijn.Ga naar voetnoot17 Ook hier zijn de spelers anoniem en zijn de verwijzingen naar de verhaalcontext weggelaten. Uit DBoeck der Amoreusheyt werd het spel herdrukt in het ‘Cruyt-hofken | Vol lieflijcke /ghe-|nuchlijcke / ende wtghelesen | Bruyloft-spelen ende Tafel-spelen [...]’ (Delft 1600).Ga naar voetnoot18 Dat er vijf min of meer van elkaar verschillende versies van het koningsspel uit de HMvL bewaard zijn, getuigt van het succes dat precies dit koningsspel in de late Middeleeuwen moet hebben gekend. Naast het koningsspel uit de HMvL is in het Middelnederlands vooral het koningsspel uit de Roman van Cassamus (verder: Cassamus) bekend, een werk dat ons fragmentarisch in twee handschriften én in een verkorte bewerking is overgeleverd.Ga naar voetnoot19 Net als in de Franse brontekst van de Cassamus, de VdP, worden er hier acht liefdesvragen gesteld: vier persoonlijke en vier meer algemene. Aan de relatie tussen de VdP, de Cassamus en de HMvL zal ik hierna een aparte paragraaf wijden. Tenslotte is ons ook een geestelijk koningsspel overgeleverd in Het Leven van Sint Amand (januari 1366) van Gilis de Wevel.Ga naar voetnoot20 Het spel speelt zich af in de omgeving van de abdij van Nijvel, maar in plaats van over de wereldse, gaat het over de goddelijke liefde. In totaal bevat het spel 16 vragen en antwoorden.
Green heeft er de aandacht op gevestigd dat, hoewel we een heleboel attestaties van koningsspelen hebben, er maar weinig regels schijnen te zijn die voor alle koningsspelen gelden.Ga naar voetnoot21 Zo kan de leider van het spel een vrouw zijn (in HMvL) of een man (VdP, Cassamus) of wordt er zowel een koning als een koningin gekozen (Il Filocolo); soms moet enkel de koning de vragen beantwoorden (Il Filocolo), vaker echter moeten zowel de koning als de andere deelnemers vragen stellen en beantwoorden (HMvL, VdP, Cassamus, Sentier Battu). Het kan om op zichzelf staande vragen gaan (VdP, Cassamus) of de ene vraag kan de andere uitlokken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waardoor er zich een hele discussie ontspint (bepaalde episoden in HMvL). Het wezen van de vragen kan over de aardse liefde handelen of over de hemelse (St. Amand), de deelnemers kunnen paren zijn of het worden (Robin et Marion, VdP, Cassamus, HMvL) of niet (St. Amand). Soms zijn de vragen algemene liefdesraadsels (Il Filocolo, tweede deel HMvL, VdP, Cassamus), maar even vaak zijn de vragen persoonlijk en zijn ze er expliciet op gericht de deelnemers hun liefde voor elkaar te laten bekennen (Robin et Marion, 1ste deel HMvL, VdP, Cassamus). Het spel komt voor in ‘serieuze’ literatuur, maar ook in fabliaus (Le sentier battu, Robin et Marion). De indruk dat het spel niet volgens vaste regels gespeeld werd, wordt in dit korte overzicht zonder meer bevestigd.Ga naar voetnoot22 De reden voor de gevarieerde verschijningsvormen van het koningsspel is vermoedelijk dat het spel, dat ook in werkelijkheid druk gespeeld werd, werd aangepast aan de gelegenheid.Ga naar voetnoot23 Voor een goed begrip van het spel wil ik nu kort ingaan op het onderscheid tussen ‘li gieus del roi et de la roïne’ en ‘li gieus au roi qui ne ment’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. ‘Li gieus del roi et de la roïne’ en ‘li gieus au roi qui ne ment’Uit het getuigenis in Le Tournois de Chauvenci van Jacques Bretel (cf. supra) blijkt dat er een onderscheid bestond tussen ‘li gieus del roi et de la roïne’ en ‘li gieus au roi qui ne ment’. De bedoeling van dat eerste spel zou geweest zijn om aan de medespelers expliciet de gelegenheid te geven elkaar hun wederzijdse gevoelens van genegenheid te onthullen.Ga naar voetnoot24 De persoonlijke vragen uit dat spel zouden oorspronkelijk niet tot het koningsspel behoord hebben.Ga naar voetnoot25 Het zou ook dit spel zijn dat in 1240 door de synode van Worchester voor clerici werd verboden.Ga naar voetnoot26 Hoe het ook zij, feit is dat dergelijke persoonlijke vragen toch al heel vroeg tot de koningsspelen moeten zijn doorgedrongen, waardoor het onderscheid tussen de verschillende spelen (die allemaal andere namen hadden) mogelijk vervaagde. Wij treffen de persoonlijke vragen onder meer aan in Adam de la Halle's Jeu de Robin et Marion, in het eerste gedeelte van het koningsspel uit de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VdP, de Cassamus, de HMvL en in het nog niet eerder vermelde Chevalier de la Tour Landry. In dit laatste werk vertelt een vrouw aan haar wettige echtgenoot dat ze ooit verliefd op iemand was, maar dat ze aan deze liefde nooit toegaf. Nochtans waren de gevoelens wederzijds, wat haar duidelijk werd gemaakt in het spel ‘du Roy qui ne ment’. Ze vermeldt er expliciet bij dat dit spel de bedoeling had ‘pour dire vérité du nom de s'amie’.Ga naar voetnoot27 In alle vijf de genoemde werken worden de deelnemers er in min of meer bedekte bewoordingen toe aangemaand hun liefde voor elkaar te bekennen. Dat dit ook in de realiteit één van de voornaamste functies van het spel moet geweest zijn, wordt door verschillende onderzoekers gesuggereerd.Ga naar voetnoot28 Green gaat zelfs zover om te beweren dat dergelijke persoonlijke confidenties in spelvorm een belangrijke sociale (louterende) functie hadden: ‘In fact, the Roi qui ne ment provided an acceptable vehicle for bringing young people of both sexes together and allowing them a degree of social, even sexual, intimacy. If we are led to wonder why a formal game should have been felt necessary to promote such social intercourse, we need only recall that in other periods of moral restraint when all communication between the sexes was heavily chaperoned, games have often performed just this role.’Ga naar voetnoot29 Mogelijk zijn de twee soorten spelen verstrengeld geraakt toen men de vragen uit het voor clerici verboden spel begon op te nemen in het ‘Jeu du Roy qui ne ment’. Op die manier werd er aan de minnenden alsnog een ontsnappingsroute geboden. Met de benaming ‘koningsspel’ die bekend is uit de Middelnederlandse literatuur (‘een conincs spel’ (Cassamus 1368); Ende coninc sal heyschen dat/spel (HMvL, XI.135)), worden kennelijk beide soorten vragen gedekt. Ik kom op de verstrengeling van de twee soorten vragen bij de bespreking van het koningsspel in de VdP / Cassamus én in de HMvL nog uitgebreid terug. De aanwezigheid van persoonlijke liefdesvragen in de verschillende ons bekende koningsspelen is dus een feit. Hegman heeft rekening gehouden met deze persoonlijke minneraadsels door ze in één van zijn categorieën op te nemen. Als vierde categorie noemt hij ‘Vragen ertoe strekkende de liefde van een der medespelenden voor een andere te openbaren.’Ga naar voetnoot30 De drie overige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
categorieën definieert hij als: ‘Vragen in de vorm van een dilemma’, met een onderscheid tussen vragen met twee keuzemogelijkheden en vragen met drie keuzemogelijkheden; daarnaast zijn er ‘vragen over het wezen en de eigenschappen van de hoofse minne, waarop de ondervraagde het antwoord zelf moet vinden’ en ‘merkwaardige liefdegevallen’.Ga naar voetnoot31 Gezien de verscheidenheid aan koningsspelen, hoeft het niet te verbazen dat zowel Van der Poel als Green een gedeeltelijk andere indeling hanteren.Ga naar voetnoot32 Naast getuigenissen van koningsspelen levert de literatuur ons ook beschrijvingen van feesten en andere gelegenheden waar over minnevragen gediscussieerd wordt zonder dat dit in een gereglementeerde spelcontext gebeurde.Ga naar voetnoot33 Welke relatie er bestaat tussen dergelijke minneraadsels en de eigenlijke koningsspelen, zal centraal staan in wat volgt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De minneraadselsZowel in het Oudfrans, het Middelnederlands als het Oudengels, zijn er losse verzamelingen met minnevragen overgeleverd, waarvan het niet altijd duidelijk is hoe en waar ze gefunctioneerd hebben. De belangrijkste uitgave van die verzamelingen minnevragen is ongetwijfeld de reeds genoemde van Klein.Ga naar voetnoot34 Deze editie kan wel aangevuld worden, bijvoorbeeld met Hassell's verzameling van Chantilly, Musée Condé MS 654Ga naar voetnoot35 en met de recent ontdekte Winchester Anthology, die beschikbaar gesteld werd in de editie van Wilson.Ga naar voetnoot36 Daarnaast bestaat er ook nog een verzameling minnevragen van Eustache Deschamps, waarin, in wat lijkt op een vraagantwoordspel, enkele personen vragen stellen over de liefde.Ga naar voetnoot37 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in het Middelnederlands bestaan er belangrijke minneraadselverzamelingen.Ga naar voetnoot38 Een verzameling spreuken en 24 vragen met het opschrift Der minnen guet komt voor in het Haagse handschrift dat ook het excerpt uit het HMvL-koningsspel bevat (Koninklijke Bibliotheek 75H57). In Brussel (Koninklijke Bibliotheek II, 144) wordt een codex bewaard met twee verzamelingen van respectievelijk 7 en 39 vragen.Ga naar voetnoot39 Dan bestaat er nog een collectie van 25 vragen in een handschrift uit WenenGa naar voetnoot40 (Österreichische Nationalbibliothek 2940* [olim: Hofbibliothek 2940*] en voorts een los blad in Leiden (Universiteitsbibliotheek Ltk. 1197) dat veertien vragen bevat.Ga naar voetnoot41 In Een Nieu Clucht Boecxken, dat circa 1600 bij Pauwels Stroobant in Antwerpen gedrukt werd, staan tussen allerlei raadsels in proza, ook tien minnevragen in verzen.Ga naar voetnoot42 Bij de minnevragen in prozateksten of -verzamelingen vermelden we Int Paradijs van Venus (ca.1530), een volksboek waarin een jongeman en een jonkvrouw elkaar vragen over de liefde stellenGa naar voetnoot43 en Marcus van Vaernewijcks Catechismus der Minne (1564).Ga naar voetnoot44 Tenslotte zijn er nog de vragen en antwoorden uit De arte amandi oft De Conste der Minnen, een rederijkerswerkje dat rond 1600 in proza werd omgezet.Ga naar voetnoot45 De drie genoemde prozawerken gaan allemaal terug op Franse bronnen en zijn ook onderling nog min of meer verwant.
De vraag die zich hier opdringt, is of de minnevragen ook aan de basis liggen van de koningsspelen; gaan de discussies uit de koningsspelen terug op uit minneraadsels bekende vragen die met wat geluk in de ons overgeleverde raadselverzamelingen -eventueel zelfs uit een latere periode- terug te vinden zijn? In het hoofdstuk ‘Ursprung des Spieles und der Minnefrage’ geeft Klein op deze vraag een positief antwoord.Ga naar voetnoot46 Hij verdedigt de mening dat de minneraadsels uit de koningsspelen voor het grootste deel voortspruiten uit vragen die al in de twaalfde eeuw in het joc d'amour aangewend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden: ‘So haben wir im provenzalischen joc d'amor unser altfranzösisches Gesellschaftsspiel au roy qui ne ment wiedergefunden. Zwar besitzt es noch nicht die feststehende Form, wie wir sie in unseren Belegen aus dem Norden gefunden haben, sondern es bewegt sich in freiester Form in ungebundener Rede und Gegenrede. Aber es gilt auch schon als eine Form der geselligen Unterhaltung in feinen, höfischen Kreisen, als Spiel’.Ga naar voetnoot47 Vermoedelijk hebben de speelmannen en jongleurs bij het rondtrekken van burcht tot burcht, de verspreiding van de minneraadsels in de hand gewerkt. Daarnaast is het ook goed denkbaar dat dit ‘aristocratische tijdverdrijf’ door de edellieden zelf bij hun wederzijdse visites in stand werd gehouden. Het lijkt voor de hand te liggen dat de reeds mondeling circulerende vragen en antwoorden in de loop van de tijd (schriftelijk gefixeerd of niet), zowel in koningsspelen als in verzamelingen terechtkwamen. Dit veronderstelt ook Green.Ga naar voetnoot48 Hij spitst zijn argumentatie toe op het voorkomen van identieke raadsels in de collecties minnevragen én in koningsspelen. Het meest markante voorbeeld daarvan is de aanwezigheid van dezelfde vier vragen en antwoorden in de VdP én in de 250 jaar jongere Winchester Anthology!Ga naar voetnoot49 Green vermoedt dat deze raadsels reeds in minneraadselverzamelingen circuleerden en op die manier in de VdP terecht kwamen.Ga naar voetnoot50 De relatie zou hier uiteraard ook omgekeerd kunnen liggen: vanuit de VdP zouden deze minneraadsels ‘gedecontexteerd’ hun weg naar andere overleveringsvormen kunnen gevonden hebben, net zoals dat voor een aantal raadsels uit de HMvL is aangetoond (cf. supra)! Ik meen dan ook dat er eerder een wederzijdse wisselwerking tussen koningsspelen en minneraadselverzamelingen heeft bestaan. Voor een directe relatie tussen de verzamelingen minneraadsels en de koningsspelen pleit ook de vaststelling dat in beide dezelfde aansprekingsformules voorkomen.Ga naar voetnoot51 Zo vinden we in een laat veertiende-eeuws Parijs manuscript (Bibl. Nat. MS fr. 757) 21 vragen van een man terug, gevolgd door 25 vragen van een vrouw. In de inleiding op de eerste vraag van elke sectie vinden we de formule: ‘Dame, je vous demande et prie, por la force de gieu et du roiaume d'amors, ou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nul ne nulle ne doit mentir: dites moi verité de ce que je vous demanderai.’Ga naar voetnoot52 en ‘Beau sire, je vous demande et prie amiablement, par la foi que vous devez au roi qi ne ment, que vous me dites verités de ce que je vous demanderai’.Ga naar voetnoot53 Dit lijkt erop te wijzen dat de aanspreekformules deel uitmaakten van een bestaand spel en op die manier, samen met een aantal raadsels, in de raadselverzamelingen terechtgekomen zijn. Van der Poel borduurt op hetzelfde stramien verder door ook de reële functie van minneraadsels aan die van koningsspelen te koppelen. Net als Peters kan zij aantonen dat er in Frankrijk en de Nederlanden druk over minnevragen gediscussieerd werd, een tijdverdrijf dat (al dan niet in de vorm van een koningsspel) tot de vaste spelvormen van een hoofse gemeenschap behoorde.Ga naar voetnoot54 Daarbij moeten we waarschijnlijk niet zover gaan om te denken dat alle verzamelingen minnevragen de schriftelijke neerslag vormen van ooit gespeelde spelen. ‘Wel lijkt het waarschijnlijk dat de handschriften een functie hadden bij het spel, vergelijkbaar met die van moppenboekjes uit onze tijd: wie zo'n werkje gelezen heeft, kan bij gelegenheid goed voor de dag komen.’Ga naar voetnoot55 Van der Poel wijst er in dit verband op dat soms ook aan de buiten-literaire situatie gerefereerd wordt.Ga naar voetnoot56 Als voorbeeld citeert zij een passage uit het Volksboek Lymborch: Als margrieta van lymborch aldus dit conincspeel voort gestelt hadde dat den heren maechden ende vrouwen seer nieu was hantierdent si daghelicx ghelijckerwijs datmen noch doet in alle feesten ende in alle triumphen van genoechten.Ga naar voetnoot57 (mijn cursivering) En uit het Leven van Sint Amand: ‘Als men pleecht noch onder de lieden
Te speelne een spel dat coninc heet.’ (5135-5136)Ga naar voetnoot58 (mijn cursivering)
Ook andere onderzoekers hebben al vaker argumenten aangedragen voor de opvatting dat er in de middeleeuwen een reële hoofse discussiecultuur moet hebben bestaan: ‘Hoofse cultuur is in zijn diepste wezen een spelcultuur, waarin een elite zich door middel van een bewust | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gecultiveerde speelse levensstijl poogt te onderscheiden van de rest van de samenleving. [...] Deelname aan het hoofse spel vereist eenvoudig dat men zich als minnaar profileert, en dus de hoofse minnaar speelt als men het al niet is. [...] Voor deze hoofse zelfontplooiing vormen zang en poëzie - van, voor én over de hoofse vrouwendienst - een belangrijk medium, binnen en naast andere uitvoeringsvormen zoals de dans, het feest, verfijnde conversatie, galante attenties, discussies over minnekwesties, tot aan de meest ingewikkelde spelarrangementen toe.’Ga naar voetnoot59 Van Oostrom maakt melding van het beroemde Parijse Minnehof van 1401, waar regelmatig ‘minnefeesten’ gehouden werden, waarop deelnemers liefdespoëzie moesten reciteren teneinde een prijs in de wacht te slepen.Ga naar voetnoot60 Daarnaast bestaan er spelvormen als de ‘cour d'amour’, een spel waarbij de deelnemers elkaar dilemmatische vragen over minnecasuïstiek stellen, met de bedoeling om voor de genoemde probleemgevallen elegante oplossingen aan te dragen.Ga naar voetnoot61 Ook liefdesdiscussies in andere vormen wijzen erop dat er in de Middeleeuwen veel aandacht uitging naar minnevraagstukken. Uit de Middelnederlandse literatuur is ons bijvoorbeeld de tweespraak over de liefde tussen Jacop en Martijn in Maerlants Tweede Martijn overgeleverd. Het probleem dat gesteld wordt -een dilemmatische vraag waarin een man slechts één van twee aanwezige vrouwen kan redden- wordt uitgebreid beargumenteerd en vervolgens diplomatisch beantwoord.Ga naar voetnoot62 Verder vindt ook in de Torec een liefdesdiscussie tussen vrouwen plaatsGa naar voetnoot63 en in het veertiende-eeuwse didactische gedicht Van der Feesten ondervraagt een dame tijdens een feest een klerk over allerlei aspecten van de liefde, waarop deze laatste leerzame antwoorden geeft. Zoals Van der Poel heeft aangetoond, komen vijf van de vragen die deze dame stelt, overeen met opeenvolgende vragen uit de zeventiende-eeuwse raadselverzameling Een nieu Clucht Boecxken. Van der Poel ziet hierin een aanwijzing dat het voorkomen van raadsels ‘genreoverschrijdend’ is.Ga naar voetnoot64 Alles wijst erop dat zij hierin gelijk heeft. Van der Feesten zal ook bij de analyse van de raadsels uit het HMvL-koningsspel nog uitgebreid aan bod komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag welke rol het Latijnse traktaat De arte honeste amandi van Andreas Cappelanus (ca.1190) gespeeld heeft bij het ingeburgerd raken van ‘cours d'amours’ en koningsspelen uit de dertiende en veertiende eeuw, verdient een apart onderzoek. In elk geval worden ook in De arte honeste amandi reeds liefdesvragen voorgelegd aan een vrouwelijke ‘autoriteit’. De problematiek is complex omdat gewoonlijk wordt aangenomen dat de verspreiding en de lectuur van dit tractaat lange tijd tot de clerus beperkt is gebleven.Ga naar voetnoot65 Ik zal er mij hier dan ook niet expliciet mee bezighouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. ConclusieAlles bij elkaar vinden we in de bovenstaande paragrafen voldoende argumenten om bij de analyse van het HMvL-koningsspel ook vragen uit collecties minneraadsels en andere hoofse discussiestukken te betrekken, zelfs als die strikt genomen posterieur zijn ten opzichte van de HMvL. Er blijkt immers geen strikte grens te hebben bestaan tussen koningsspelen enerzijds en andere hoofse discussievormen anderzijds. Ook jongere getuigenissen kunnen dus mogelijk relevante informatie voor het begrijpen van koningsspelen bevatten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. De Voeux du Paon (VdP) en de Roman van Cassamus (Cassamus)1. Datering en situering van de VdPGa naar voetnoot66De VdP is een interpolatie van ruim 8000 verzen in de monumentale Alexandercyclus, de Roman d'Alexandre. Deze cyclus dekt de volledige vita van de held: presentatie van de ouders, geboorte, jeugd, opkomst, veroveringen, ontdekkingen en dood. In de loop van de dertiende en de veertiende eeuw ontstaan er een aantal interpolaties in de Roman d'Alexandre; de meest bekende daarvan is de VdP. Dat de VdP een enorm succes heeft gehad, blijkt, behalve uit de ruime | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handschriftelijke overlevering,Ga naar voetnoot67 onder meer ook uit de vervolgen die op dit werk zijn geschreven: de Restor du Paon (1338) en de Parfait du Paon (1340).Ga naar voetnoot68 De dateringsproblematiek van de VdP is vrij complex. Zeker is dat het werk werd geschreven door Jacques de Longuyon en werd opgedragen aan Thiébaut de Bar, bisschop van Luik, die om het leven kwam in Rome op 29 mei 1312. De epiloog van handschrift W, dat volgens het stemma zeer volledig is en ook zeer dicht bij het origineel moet hebben gestaan (getuige ook de erin aanwezige dedicatieminiatuur), vermeldt in het colophon niet alleen de naam van de auteur, maar ook de dood van Thiébaut de Bar én van de keizer die hij op die tocht vergezelde, Hendrik van Luxemburg.Ga naar voetnoot69 Deze laatste, de befaamde keizer Hendrik VII, stierf in augustus 1313. Daaruit lijken we dus te kunnen afleiden dat het werk werd voltooid na augustus 1313. We weten echter dat het werk al in circulatie was in september van dat jaar, want in die maand werd het van Thomas de Maubeuge, een Parijse boekverkoper, gekocht voor gravin Mathilde van Artesië.Ga naar voetnoot70 Langlois gaat er dan ook vanuit dat het werk al eerder voltooid was ‘et qu'après cette date [hij bedoelt 1313] l'auteur put encore y insérer une allusion à la mort de l'empereur Henri.’Ga naar voetnoot71 Algemeen wordt aangenomen dat het werk rond 1312, de datum van het overlijden van de opdrachtgever, voltooid werd. Het exemplaar waarin allusie wordt gemaakt op de dood van Thiébaut de Bar en Hendrik van Luxemburg zou volgens de uitgevers van de tekst het jongste en meest volledige van de overgeleverde handschriften zijn: ‘a copy of the “author's copy” and therefore his last word on the subject.’Ga naar voetnoot72 Het zou kort na de dood van opdrachtgever en keizer tot stand zijn gekomen.
Dat de Oudfranse tekst ook meteen in de Lage Landen ingang heeft gevonden, is erg plausibel. Nog in het eerste kwart van de veertiende eeuw ontstond er immers een Middelnederlandse vertaling van de VdP, de Roman van Cassamus. Dat de verwijzing in de Lekenspieghel (ca.1325-1330) naar de Negen Besten uit de VdP stamt, behoort tot de mogelijkheden.Ga naar voetnoot73 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Datering en situering van de Roman van CassamusEr is geen enkele reden om aan te nemen dat de Alexanderstof in de Nederlanden minder populair zou zijn geweest dan bij onze zuiderburen. De figuur van Alexander de Grote zat in de lift, exemplarisch als hij was voor een levensstijl die in de twaalfde en dertiende eeuw volop in de aandacht stond: een man die, gedreven door een drang naar kennis en wetenschap, zijn grenzen en die van zijn omgeving steeds verlegt. Getuige daarvan bijvoorbeeld Alexanders Geesten, Maerlants eersteling, waarin de dichter op basis van de Alexandreis van Gaulthier de Châtillon, Alexanders heldendaden beschrijft. Getuige ook de talrijke verwijzingen naar Alexanders avonturen in andere teksten. In de SpH IV, 1, 17 meldt Maerlant: Dat Walsch maect grote sprake
Van sconinx Alexanders wrake;
Maer dat es eene geveinsde saghe,
Mine rouc, wiere omme vraghe.
Volgens Verwijs refereert Maerlant met deze uitspraak aan de Vengeance de la mort d'Alexandre van Guy de Cambrai, of het vervolg erop van Jean-le-Nivelois, waar blijkbaar nog geen vertaling van bestond.Ga naar voetnoot74 Ook op de Roman d'Alexandre van Lambert li Tors en Alexandre de Bernay zou Maerlant zinspelen in de SpH IIV, 46, 1 e.v.: Rouwe groot ende hantgeslach,
Menech weenen ende geclach,
Daer dat Rommans of spreket scone,
Maecten die van Babylone,
Ende dat es gheveinsde sake,
Want ic segt in waerre sprake:
Die dode en hevet ghenen vrient.
Hiermee zou de Regrets des XII Pers in deze roman bedoeld zijn: ‘Ci dist si com Alixandres gist en bières et si houme le pleurent.’Ga naar voetnoot75 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Cassamus is een Middelnederlandse weergave van de eerste helft van de VdP.Ga naar voetnoot76 De tekst is ons in één zelfstandige verkorte versie en in twee Brabants-gekleurde fragmenten overgeleverd.Ga naar voetnoot77 Gewoonlijk wordt aangenomen dat het Amsterdamse handschrift waarin onder andere de verkorte bewerking van de Cassamus is overgeleverd, in het eerste kwart van de veertiende eeuw ontstaan moet zijn.Ga naar voetnoot78 Men baseert zich daarvoor onder meer op de vaststelling dat het hele handschrift door één kopiist is geschreven, die door Kienhorst en Mulder werd geïdentificeerd als kopiist A van de Haagse Lancelotcompilatie (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 129A10),Ga naar voetnoot79 een handschrift dat gewoonlijk omstreeks 1320 gedateerd wordt.Ga naar voetnoot80 Terminus post quem voor de totstandkoming van de Cassamus is in elk geval de datering van de Oudfranse brontekst, de VdP, i.e. ca.1312. Ook het Leidse Cassamus-fragment zou nog uit het eerste kwart van de veertiende eeuw dateren, terwijl het Brusselse fragment waarschijnlijk rond het midden van de veertiende eeuw ontstaan is.Ga naar voetnoot81 Over de onderlinge verhouding van de Middelnederlandse Cassamus-fragmenten is het laatste woord nog niet gezegd. Na de editie van de verkorte bewerking en het Leidse fragment door Verwijs in 1869 en de uitgave van het Brusselse fragment door Willems in 1871, heeft het tot 1978 geduurd eer aan de tekst nog aandacht werd besteed, met name in de dissertatie van Daverman. Verwijs gaf argumenten voor de hypothese dat er aanvankelijk een volledige Middelnederlandse vertaling van de VdP, en misschien zelfs van de hele Alexandercyclus moet hebben bestaan.Ga naar voetnoot82 Tenminste het Leidse fragment heeft volgens Verwijs van deze oorspronkelijke vertaling deel uitgemaakt.Ga naar voetnoot83 De verkorte zelfstandige Cassamus-bewerking die in het Amsterdamse handschrift is overgeleverd, zou op basis van de oorspronkelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middelnederlandse vertaling tot stand zijn gekomen.Ga naar voetnoot84 Daverman komt echter tot heel andere bevindingen. Zij argumenteert dat de verkorte bewerking een rechtstreekse omzetting uit het Oudfrans is en dat de bewaarde fragmenten ‘probably later, independent workings of the Voeux du Paon’ vertegenwoordigen.Ga naar voetnoot85 Voor deze stelling baseert zij zich echter uitsluitend op de datering van de handschriften, die uiteraard niet noodzakelijk hoeft samen te vallen met de totstandkoming van de oorspronkelijke tekst.Ga naar voetnoot86 Uit de jongere datering van de Cassamus-fragmenten leidt Daverman dus af dat de zelfstandige verkorte bewerking eerder tot stand is gekomen. Haar hoofdstuk over ‘The French manuscript source for the Dutch translation’ is bovendien bijna volledig gewijd aan de gelijkenissen tussen de Oudfranse tekst en de Middelnederlandse verkorte bewerking en nauwelijks aan de verschillen tussen de bestaande Middelnederlandse versies en de Oudfranse tekst, terwijl dit laatste toch noodzakelijk is om onderlinge verhoudingen te bepalen.Ga naar voetnoot87 De hypothese van Verwijs dat er eerst een (lange) Middelnederlandse vertaling is geweest, waarvan tenminste het Leidse fragment een representant is, waarna er op basis van die Middelnederlandse vertaling een zelfstandige verkorte bewerking ontstond, lijkt dan ook veel plausibeler.Ga naar voetnoot88 Als Verwijs gelijk heeft, dan betekent dat dat er een Middelnederlandse Cassamus-vertaling na ca.1312, de vermoedelijke ontstaansdatum van de VdP, en vóór ca.1325, de waarschijnlijke datering van de verkorte Cassamus-bewerking in het Amsterdamse handschrift tot stand moet zijn gekomen. Met die dateringsgegevens in het achterhoofd kunnen we de relatie tussen de HMvL, de VdP en de Cassamus van naderbij bekijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Modellering van de structuur van het HMvL-koningsspel op het koningsspel uit de VdP / CassamusVan de ons bekende literaire koningsspelen is het koningsspel uit de HMvL het langste. In totaal worden er 32 vragen gesteld en 31 beantwoord, goed voor ongeveer 1400 verzen (van vs. 130 tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vs.1557)Ga naar voetnoot89 in hs.B.Ga naar voetnoot90 De vraag of de HMvL-auteur zich voor de constructie van het koningsspel ook gebaseerd heeft op een literaire bron, werd in het verleden voorzichtig positief beantwoord door Daverman en Green die ervan uit gaan dat Jacques de Longuyon's VdP model heeft gestaan voor het HMvL-koningsspel.Ga naar voetnoot91 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Samenvatting eerste deel VdPGa naar voetnoot92De stad Epheson wordt belegerd door de Indische vorst Clarus uit verbitterde liefde voor de dochter van de koning van het rijk, Fesonas, die hem heeft afgewezen. De beeldschone Fesonas heeft twee broers: Gadifer en Betis. Alle drie staan zij na de dood van hun vader onder de bescherming van hun oude oom Cassamus, die Alexander de Grote ter hulp heeft geroepen ter verdediging van de stad. De gevechten laaien hoog op. Na een uitval van de belegerden zet Clarus' rechterhand, Cassiel Baudrain, de achtervolging in. Hij gaat daarbij zo driest te werk dat hij door de troepen van Cassamus wordt gevangengenomen en binnen de muren wordt geleid. Om de gevangene wat af te leiden en op te beuren neemt Cassamus hem mee naar een rijkversierde kamer waar zich drie mooie jonge meisjes bevinden: Fesonas en haar twee vriendinnen Ydorus en Edea. In dat prachtige vertrek stelt Cassamus voor een koningsspel te spelen bij wijze van tijdverdrijf. Hij meent immers dat Baudrain een goede partij voor Edea zou kunnen zijn,Ga naar voetnoot93 terwijl hij ook bemerkt heeft dat Betis een oogje heeft op Ydorus. Cassamus, die het spel organiseert, verlaat nu de kamer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Afwijkingen in de CassamusHoewel de Middelnederlandse zelfstandige Cassamus-bewerking zoals die in het Amsterdamse handschrift is overgeleverd, de verhaallijn uit het Oudfrans grotendeels volgt, noteren we toch ook enkele opvallende afwijkingen. Zo is de inleidende voorstelling van de karakters in het Middelnederlands langer dan in de VdP, terwijl de daaropvolgende strijdepisode met bijna 500 verzen is ingekort. Globaal genomen worden de gevechtsscènes uit de VdP serieus bekort of gewoon weggelaten terwijl zowel het koningsspel als de schaakpartij in hun geheel worden overgenomen en zelfs nog worden uitgebreid. Bij het koningsspel blijft de oude Cassamus in de verkorte Cassamus aanwezig zonder echter actief aan het spel deel te nemen, terwijl hij in de VdP de kamer verlaat. Onmiddellijk na het koningsspel volgt in de verkorte bewerking het schaakspel, dat in de VdP pas veel later aan bod komt. Met het schaakspel eindigt de Cassamus in de ons overgeleverde bewerking. Volgens Verwijs en Van Mierlo zijn de wijzigingen in de verkorte bewerking te wijten aan een verandering in smaak van het veertiende-eeuwse publiek: ‘De gedichten van langeren adem toch kwamen hoe langer hoe minder in den smaak, en nu werden op zich zelf staande gedeelten er uitgeknipt, hier en daar verkort en aldus voorgedragen.’Ga naar voetnoot94 Daverman vindt dit als verklaring onbevredigend gezien de vele lange teksten die we in de veertiende eeuw toch nog aantreffen. Bovendien, zo stelt Daverman, lijkt het Leidse fragment van de Cassamus uit een vertaling te stammen die geen verkorte bewerking is van de Oudfranse tekst, maar integendeel zelfs twee of drie keer zo lang geweest is als de VdP.Ga naar voetnoot95 Volgens Daverman heeft de auteur van de zelfstandige verkorte Cassamus-bewerking enkel die elementen behouden die geen inhoudelijke consequenties hadden voor het tweede deel van het verhaal, dat hij immers toch niet van plan was te vertalen.Ga naar voetnoot96 Dit zou verklaren waarom de beraadslagingen die in het Oudfrans op het koningsspel volgen en vóór het schaakspel plaatsvinden, in de Middelnederlandse verkorte bewerking verdwenen zijn. De voorbereidingen die daar getroffen worden, dienen immers voor een veldslag die pas in het tweede deel zal plaatsvinden.Ga naar voetnoot97 M.i. is het even goed mogelijk dat de auteur zijn ingekorte tekst bedoelde voor een literair milieu dat vooral in de hoofse nevenverschijnselen van de strijd geïnteresseerd was. Dat er voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dergelijke teksten een publiek bestond, wordt bevestigd door het bestaan van andere hoofse excerpten uit lange epische teksten, zoals het koningsspel uit de HMvL in Hs.75H57 uit de Koninklijke Bibliotheek van Den Haag of de eerste episode uit de Trojeroman van Segher Diengotgaf in het handschrift-Van Hulthem.
Het Brusselse fragment heeft een deel van het koningsspel overgeleverd; het komt met vs. 1446-1657 van de verkorte Cassamus-bewerking overeen, maar dan wel zo, dat na iedere halve kolom de volgende halve ontbreekt, doordat telkens de onderste helft van het blad is weggevallen. Het fragment loopt slechts gedeeltelijk parallel met de verkorte bewerking. Af en toe sluit het Brusselse fragment beter aan bij de Oudfranse tekst, in afwijking van de verkorte bewerking.Ga naar voetnoot98
De Leidse fragmenten wijken hier en daar van het Oudfrans af.Ga naar voetnoot99 Inhoudelijk situeren ze zich tussen de episode van het koningsspel en de aanvang van het schaakspel. Daartussen zitten in het Middelnederlands een aantal gesprekken, een maaltijd en (opnieuw) de aankomst in de kamer van Venus, die niet in de verkorte bewerking van de Cassamus voorkomen en ook maar gedeeltelijk in het Oudfrans te vinden zijn. Daverman leidt uit de toevoegingen in het Leidse fragment ten opzichte van de Oudfranse tekst af dat in het Middelnederlands de dramatische interactie tussen de personages nog versterkt is. Dit blijkt bijvoorbeeld uit enkele sprankelende dialogen in dit fragment die in geen enkele andere versie zijn terug te vinden.Ga naar voetnoot100
Ondanks de gekortwiekte overlevering van de Middelnederlandse tekst, beschikken we voor het koningsspel toch over heel wat vergelijkingsmateriaal, dat ons hopelijk kan helpen bij het bepalen van de relatie tussen de drie werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Overeenkomsten tussen de koningsspelen uit VdP / Cassamus en HMvLa. Inhoudelijke en structurele elementenEerst en vooral valt de vergelijkbare ‘geest’ van de drie werken op. De VdP onderscheidt zich van andere Alexanderromans omdat ‘Jacques de Longuyon a abandonné la chevalerie purement combative du RAlix [= le Roman d'Alexandre] et il a transformé ses héros en courtisans raffinés | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pour qui la guerre n'est au fond qu'un spectacle, une espèce de tournoi, passe-temps agréable permettant des débats amoureux [...]. Ce ne sont [...] pas uniquement les combats qui révèlent l'existence de liaisons sentimentales, mais aussi les descriptions des activités sociales, courtoises.’Ga naar voetnoot101 Dit geldt mutatis mutandis ook voor de HMvL, waar ridders uit beide kampen als hoofse edellieden worden voorgesteld. Dat daarbij de hindernis van afkomst of godsdient probleemloos genomen wordt, getuigt van een zeer vergelijkbare houding ten opzichte van de betekenis van ‘adeldom’: ‘la véritable noblesse vit au-dessus des malheurs humains, elle les dépasse [...]’.Ga naar voetnoot102 Daarnaast trekken een aantal vergelijkbare elementen in de verhalende context van de drie werken de aandacht. Zowel in de VdP en de Cassamus als in de HMvL wordt een stad omwille van een vrouw door een heidens vorst belegerd.Ga naar voetnoot103 In de VdP / Cassamus gaat het om Epheson en Fesonas, in de HMvL om Constantinopel en Eusebia. De enige dissonante noot in de hele belegering is de vijandige sultan (Clarus in de VdP / Cassamus, Karodoes in de HMvL) die gekarakteriseerd wordt als bruut en onrechtvaardig. Hij is in alles het tegendeel van de ideale hoofse ridder, een prototype dat zowel in het bevriende als in het vijandige kamp nadrukkelijk aanwezig is. Wanneer de vijandige sultan sneuvelt (en in de HMvL ook diens bloeddorstige neef wordt omgebracht), is de enige echte stoorzender binnen de hoofse samenleving uitgeschakeld en kan de vredesklok worden geluid. Het koningsspel vindt in de VdP / Cassamus en de HMvL plaats tijdens een periode van wapenstilstand.Ga naar voetnoot104 Aan het spel nemen ridders uit beide kampen deel. Het koningsspel wordt bovendien uitdrukkelijk georganiseerd om de aanwezige paren aan elkaar te koppelen (vergelijk de motivatie van Cassamus met de motivatie van Margriete in XI.126-129). Op het formele vlak zijn er op het eerste gezicht nogal wat verschillen tussen de drie koningsspelen. Zo verschillen onder meer het aantal deelnemers aan het spel (5 in VdP - Cassamus tegenover 17 in HMvL), het aantal vragen (2 × 4 in VdP - Cassamus tegenover 2 × 16 in HMvL) en bijgevolg ook de lengte van het spel dat in de HMvL vier keer zo lang is als in de twee andere teksten (minder dan 300 vs. in de VdP (1618-1881), iets meer dan 300 vs. in de Cassamus (1369-1676) tegenover ca.1400 vs. in de HMvL (135-1557)). Bovendien is de koning in de VdP en de Cassamus een man, een vrouw in de HMvL. In de HMvL worden de vragen, op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
één uitzondering na (cf. infra in paragraaf V), afwisselend aan een man en aan een vrouw gesteld, wat niet het geval is in de VdP en de Cassamus. Daar staan echter ook een aantal opvallende structurele gelijkenissen tegenover. De belangrijkste overeenkomst is de manifeste tweedeling van het spel in de drie werken, met een eerste vragenronde die gericht is op het bekennen van de liefdesgevoelens en een tweede waarin het wezen van de liefde zelf centraal staat. Een dergelijke opdeling, waarbij de koning ook effectief een andere rol aanneemt -hij zal nu vragen moeten beantwoorden in plaats van stellen-, komt in geen van de andere bekende koningsspelen of minneraadselverzamelingen voor. Zeer vergelijkbaar is bovendien de manier waarop de tweede spelronde wordt ingeluid. Na de eerste vier vragen neemt in de VdP / Cassamus de vreemdeling Baudrain het initiatief: ‘Sire,’ fait il au roy, ‘en ceste signorie
Vous couvient confesser a vostre baronnie.
Nous avons de coustume en Baudre et en Medie,
Puis que gens sont ensemble en une compengnie
Et on y voet juër au roy qui ne ment mie,
Sitost con li roys a demandé sa maisnie,
Si revoellent savoir aucun point de sa vie.
Assés li demandon et savoir et folie,
Et li roys li respont, qui a chascun s'otrie.’ (1744-1752)
Vergelijk dit met de HMvL, waar de heiden Demophon na de persoonlijke vragenronde voorstelt om de rollen te wisselen en dat doet in vergelijkbare bewoordingen: ‘En onsen lande so is eyn seede,
Vrouwe, den sult yr halden mede.
Ein coninc, de wilt sijn van love,
Als he ontboeden hait zu hove
Sijne hoge lude ind sijne baroen
Umb ere ind feyst tzü doen,
So en wilt he nyet, dat sij ydelre hande
Widder-keren tzü yren lande,
Mer gieft hon gichten inde beden,
Alst wael betaempt eirlicheiden.
So sult ir ouch doin ygelichen here
Ende ygelicher vrouwen guet ind ere.’ (XI.679-690)Ga naar voetnoot105
De formule ‘En onsen lande so is eyn seede’ (XI.679) komt erg goed overeen met ‘Nous avons en coustume’ uit de VdP. De zelfstandige verkorte Cassamus-bewerking heeft hier ‘het es zede / Dat elc heeft ane u ene bede’ (vs.1545-1546), zonder de plaatsbepaling uit de VdP, terwijl het Brusselse Cassamus-fragment de plaatsbepaling wel heeft: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[...] Het es zede
Int land van Baudre ende van Meden,
Alsd u conincscap geet ut,
Dat gi dan al over [l]uut
Segen moet des men u vraget. (61-65)Ga naar voetnoot106
Deze passage biedt een sterk argument voor de hypothese dat de HMvL rechtstreeks ontleend heeft aan de VdP of aan één van de vertalingen van de Cassamus.Ga naar voetnoot107 Nog meer inhoudelijke gelijkenissen bevestigen deze hypothese. Zo bevinden de spelers zich tijdens het spel in een ‘lieflijke plaats’, een locus amoenus, die in de drie werken bovendien in vergelijkbare termen wordt beschreven.Ga naar voetnoot108 Dat het koningsspel expliciet als aangenaam tijdverdrijf tijdens een wapenstilstand bedoeld is, wordt eveneens in de drie werken beklemtoond (VdP, vs.1541; zelfstandige Cassamus, vs.1239-1240; HMvL, XI.92).
De uitdrukkelijke kroning van de koning (‘Cointement couronné de joins et de festus’ (VdP, vs.1622) en ‘Ende croendene doe met enen stroe’ (Cassamus, vs.1372)) komt in de HMvL niet voor, al krijgt ook daar de koningin een uiterlijk teken mee. Dit blijkt bij de overgang van het eerste naar het tweede spelgedeelte, waar Margriete Demophon een ‘rijs’, een takje, overhandigt: Hie-nä nam, die coningenne
Eyn rijs mit blijden senne
Ende sade: ‘Her Demophon, soen
Nu nempt, here. Ir moest untfoen
Mijn rijch, dat ich uch geve hier.’ (XI.673-677)Ga naar voetnoot109
Inhoudelijk vertonen de vragen uit de eerste speelhelft in de drie werken nauwelijks concrete gelijkenissen. Wel gaat het om persoonlijke minnevragen, die in de VdP en de Cassamus tot enig doel hebben te weten te komen wie de paren zijn. Daarbij gaat men zelfs zover om de naam van de geliefde te noemen. De eerste speelhelft in de HMvL is veel subtieler opgebouwd en hoewel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het resultaat hetzelfde is -we komen te weten wie de koppels zijn- getuigt het HMvL-spel van een veel grotere mate van hoofsheid dan de VdP / Cassamus.Ga naar voetnoot110 Na de rolwisseling worden er in de VdP / Cassamus vier traditionele liefdesvragen gesteld die in tal van minneverzamelingen voorkomen.Ga naar voetnoot111 Afwijkend van de volgorde uit de eerste ronde, wordt de eerste vraag in de tweede ronde in de VdP / Cassamus door de vreemdeling Baudrain gesteld. Ook in de HMvL blijft de heiden Demophon na zijn tussenkomst bij de rolwisseling aan het woord. In de drie werken ontstaat zo de indruk dat de vreemde gast de eigenlijke leiding van het spel in handen neemt, eerder dan de ‘koning’. Vooral in de VdP wordt dat opvallend in de verf gezet. Daar contesteert Baudrain ook al in het eerste spelgedeelte het antwoord van de koning. Wanneer Betis oppert dat de gedachte aan de geliefde te prefereren valt boven haar zien, reageert Baudrain dat hij zelf uit één blik duizend maal meer vreugde puurt dan uit de gedachte aan zijn geliefde. (VdP, vs.1766-1769) Merkwaardig genoeg heeft Baudrain in de verkorte Cassamus-bewerking geen afwijkende mening.Ga naar voetnoot112 Het Brusselse fragment breekt hier af, zodat we daaruit niets kunnen concluderen. In het tweede spelgedeelte is het opnieuw Baudrain -niet koning Betis- die de voor liefde ongevoelige Fesonas aan het hof uitnodigt om een vraag te stellen. In de Cassamus-bewerking valt deze interventie van Baudrain opnieuw weg. Dit gebeurt nog eens wanneer Baudrain tenslotte ook Ydorus aanspoort de koning een vraag te stellen. De lezing van het Oudfrans wordt hier in het Brusselse fragment overgenomen (vs.141-142), alweer in afwijking van de verkorte bewerking.
Enkele details uit de vragen en antwoorden uit het tweede spelgedeelte stemmen in de drie werken wel overeen. Zo komt het beeld van het ‘zien met de ogen van het hart’ dat Betis in zijn antwoord op Baudrains vraag gebruikt (VdP, vs.1789-1791; Cassamus, vs.1587-1589), ook in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een HMvL-raadsel voor.Ga naar voetnoot113 Fesonas' vraag ‘Welke twee zaken bezorgen je in de liefde de meeste vreugde?’ doet dan weer denken aan Margrietes vraag aan koning Ryoen van Spanje wat hem de meeste vreugde verschaft. Het antwoord van Ryoen is echter een pittige erotische fantasie die niets vandoen heeft met het brave antwoord dat Betis hier geeft (cf. infra). Ook de gelijkenis tussen Betis' schroomvolle reactie wanneer hem een moeilijke vraag wordt gesteld (bijvoorbeeld VdP, 1863-1864) en die van Margriete in hetzelfde geval (bijvoorbeeld HMvL, XI.708-711; XI.1075-1081) is treffend.
Zeer opvallend zijn bovendien een aantal gelijkenissen in de locus amoenus bij de aanvang van het koningsspel. Deze zullen centraal staan in wat volgt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Locus amoenusIn Hoofdstuk VI heb ik aangetoond dat de bron voor de prieelbeschrijving die het HMvL-koningsspel inleidt, de Trojeroman van SDG is. Vergelijken we nu met deze locus amoenus de kamerbeschrijving voorafgaand aan het koningsspel in de VdP en de Middelnederlandse zelfstandige Cassamus-bewerking,Ga naar voetnoot114 dan vallen een aantal gelijkenissen op. Ik geef ze hieronder schematisch weer:
Uit dit overzicht blijkt dat de Cassamus en de HMvL een aantal termen gemeen hebben in afwijking van de VdP. Vooral het samengaan van ‘prieel’ en ‘een groot deel’ in rijmpositie in de Cassamus en de HMvL springt erg in het oog, evenals de opvallende combinatie, opnieuw in rijmpositie, van een vorm van ‘nomen’ met ‘blomen’. ‘Blomen’ wordt bovendien in beide werken binnen hetzelfde vers met ‘rose’ gecombineerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overeenkomsten tussen beide Middelnederlandse beschrijvingen zijn des te opvallender omdat ‘Venus' camere’ als locus amoenus in de VdP vooral wordt beschreven door middel van materialen (‘d'or musique et d'argent et d'azur fu li tains (VdP, 1522), Sus les tappis de soie et sus les joins marains (VdP, 1529))’ en niet van natuurelementen. In de verkorte Cassamus-bewerking en in afwijking van de VdP wordt deze beschrijving aangevuld met de hierboven opgesomde natuurdetails.
Een vergelijking van deze passages met de brontekst van de HMvL, de Trojeroman van SDG geeft het volgende resultaat:
Terwijl de natuurbeschrijving uit de HMvL op de Trojeroman teruggaat, blijken sommige van de erg frappante gelijkenissen tussen de HMvL en de Cassamus niet in die Trojeroman voor te komen, terwijl ze ook niet uit de VdP stammen. De aanwezigheid van een sterk vergelijkbare passage in twee werken en de afwezigheid ervan in een derde werk, is een sterk argument voor de onderlinge afhankelijkheid tussen die twee werken. Dit betekent dat de HMvL voor deze passage de Cassamus als bron heeft, óf dat de Cassamus hier op de HMvL teruggaat. Aangezien de Cassamus hier afwijkt van zijn eigenlijke brontekst, de VdP, en aangezien de HMvL voor andere details uit de natuurbeschrijving op de Trojeroman teruggaat, terwijl er tussen Cassamus en de Trojeroman geen verdere overeenkomsten blijken te bestaan, lijkt het vermoeden gewettigd dat de auteur van de verkorte Cassamus-bewerking zich hier behalve door de VdP ook door de HMvL heeft laten inspireren. Of met andere woorden: voor de natuurbeschrijving heeft de auteur van de verkorte Cassamus-bewerking vermoedelijk de prieelbeschrijving uit de HMvL als bron gebruikt! Dat er een directe band bestaat tussen de Cassamus-bewerking en de HMvL, werd hiervoor ook al gesuggereerd met het opvallende ontbreken van afwijkende meningen in de verkorte Cassamus (in tegenstelling tot de VdP, maar in overeenstemming met het optreden van de personages in de HMvL). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als dit correct is -maar uiteraard berust de bewijsvoering hier op een erg smalle basis- impliceert dit voor de datering dat de HMvL na de VdP (na ca.1312), maar voor de zelfstandige Cassamus-bewerking zou zijn ontstaan. Dat de overeenkomstige passage enkel in de verkorte Cassamus-bewerking is overgeleverd, is een complicerende factor. Hierdoor blijft het immers onduidelijk of deze passage ook op dezelfde manier in de oorspronkelijke Middelnederlandse Cassamus-vertaling gezeten heeft. De vraag blijft dan ook open of de HMvL-dichter zich voor het koningsspel op de VdP, dan wel op de (lange) Cassamus-vertaling heeft gebaseerd. Dat de verkorte Cassamus-bewerking en de HMvL dicht in elkaars buurt zijn ontstaan, wordt ook door andere, reeds eerder bekende argumenten ondersteund. Deze zullen aan bod komen in het afsluitende hoofdstuk, waar expliciet aandacht zal worden besteed aan de datering van de HMvL. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. ConclusieUit het voorgaande kunnen we concluderen dat de HMvL voor het koningsspel schatplichtig is aan de VdP of aan een Middelnederlandse Cassamus-vertaling, terwijl de zelfstandige, verkorte Cassamus-bewerking vermoedelijk aan de HMvL ontleent. Voor de datering heeft dit tot gevolg dat de HMvL in elk geval na ca.1312, het ontstaan van de VdP, tot stand is gekomen. Als terminus ante quem geldt de datum van de overgeleverde Cassamus-bewerking, ca.1325. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Detailanalyse van de inhoud van het HMvL- koningsspel1. InleidingHoewel we hiervoor hebben kunnen vaststellen op welk werk de HMvL-dichter zich heeft gericht om het koningsspel te structureren, heeft dit ons nauwelijks dichter bij de inhoud en de functie van het spel gebracht. Het kader mag dan al herkenbaar zijn, de invulling ervan is dat nog niet. Binnen de compositie van de HMvL is het elfde boek ‘gemarkeerd’ in die zin dat het op het eerste gezicht niet lijkt te passen in het globale concept van het tweede deel van de roman waarin immers beschrijvingen van gevechten en beraadslagingen de toon aangeven en waarin alle actie geconcentreerd is op de collectieve strijd rond Constantinopel.Ga naar voetnoot115 In Boek XI, gewijd aan een amoureus gezelschapsspel, ligt de actie echter grotendeels stil. Is dit boek daarom inderdaad afwijkend en past het niet binnen de rest van het verhaal, of heeft de dichter met deze ‘markering’ een bewuste bedoeling gehad? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat het spel in het werk enkel als ‘opvulling’ van de lange periode van wapenstilstand diende, zoals de frase ‘Dar was spel ind dach-kürtinge’ (XI.92) suggereert, en als dusdanig vrij los zou staan van de rest van het verhaal, valt te betwijfelen. In dat geval had de dichter zich immers tot een korte mededeling over het spelverloop kunnen beperken. In de plaats daarvan spendeert hij echter meer dan 1400 verzen aan deze vraag- en antwoordconstructie. Nu kwam het in de dertiende en veertiende eeuw wel meer voor dat liedjes, versteksten en zelfs hele spelen integraal in literaire werken werden opgenomen. Daarvan getuigt onder meer het reeds genoemde Le Tournoy de Chauvency van Jacques Bretel.Ga naar voetnoot116 Delbouille besteedt in zijn inleiding zelfs uitgebreid aandacht aan dit ‘modefenomeen’.Ga naar voetnoot117 De gewoonte om spelvormen in hun geheel in teksten op te nemen, dateert z.i. van het begin van de dertiende eeuw, wanneer Jean Renart en Gerbert de Montreuil hun werken stofferen met refreinen en gedichten. In de tweede helft van de eeuw werd het voorbeeld van deze dichters gevolgd door romanciers zoals Adenet le Roi, die deze techniek toepaste in zijn Cleomadés en door Jacquemart Gelée die 65 refreinen opnam in zijn Renart le Novel.Ga naar voetnoot118 Hoewel de HMvL-dichter vermoedelijk dus wel op een heersende trend inspeelde, is hiermee toch nog geen antwoord gegeven op de vraag of het koningsspel meer is geweest dan een vrij arbitraire opvulling van de ‘lege’ periode van vier maanden wapenstilstand. Om te weten te komen op welke manier het spel precies in het werk gefunctioneerd heeft, lijkt het me noodzakelijk het raadsel per raadsel te overlopen. Deze aanpak biedt het voordeel dat ik kan ingaan op de herkomst van de raadsels en op hun functie in het spel, terwijl we tegelijkertijd ook zicht krijgen op de compositie van het geheel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Globaal spelverloopHet spel neemt een aanvang wanneer keizerin Eusebia samen met Heinric, Echites en een schare koppels onder ‘eynen schonen olyvier’ in het prieel plaatsneemt. Wanneer ook Margriete en de koning van Frankrijk ter plaatse zijn, vraagt Yseoen zich af: ‘Wat spels moge wir nü ain-goin?’ (XI.125), waarop Margriete het initiatief neemt: Eyn spel wille ich ons machen, dar-by
Ygellch sal kennen des anderen hertz, (XI.30-31)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elkaars gevoelens leren kennen, stelt Margriete dus uitdrukkelijk tot doel van het spel.Ga naar voetnoot119 Ze heeft immers opgemerkt dat vele aanwezigen elkaar schijnbaar beminnen zonder het van elkaar te weten: Magriete sade: ‘Ich doin id uch verstoin.
Hie is mennich de sere mindt,
Ende hoem is widder onbekent,
Off he yet gemendt sij. (XI.126-129)
Het gezelschap gaat meteen over tot uitverkiezing van de ‘koning’. Dat gebeurt volgens een vast ritueel: iedereen legt de handen op elkaar, waarna er wordt afgeteld. De persoon van wie de tiende getelde hand is, wordt koning.Ga naar voetnoot120 Het ritueel van de aftelling treffen we nog aan in Le Jeu de Robin et MarionGa naar voetnoot121 (ca.1285) en het Leven van Sinte Amand (1366)Ga naar voetnoot122. Ook in het Volksboek Limborch (1516) wordt er tot tien afgeteld,Ga naar voetnoot123 anders dan in de Duitse bewerking van Van Soest, waarin er tot 25 wordt afgeteld.Ga naar voetnoot124 Noch in de VdP, noch in de Cassamus gebeurt de uitverkiezing door aftelling (cf. supra). Het lot valt op Margriete, die de boot afhoudt omdat ze naar eigen zeggen vreest niet tegen de taak opgewassen te zijn. Hegman merkt hierover op: Misschien behoorde het nog tot de regels van het spel, dat degene die door het lot tot de koninklijke waardigheid was verheven, zich tegelijk vereerd, maar toch ook verlegen toonde met zijn uitverkiezing; wij zien Margriete een poosje aarzelen, vooraleer zij op aandringen van Demophon de vorstelijke rol aanvaardt, die haar is toegevallen (Limb. XI, 137-140) [Hegman hanteert de verstelling van hs.A]; erger is het gesteld met Adeltruut [in het Leven van Sinte-Amand], want zij is ‘buten keere’, als zij merkt dat zij de tiende zal worden bij de aftelling, doch zij kan zich spoedig beheersen (S. Amand I, 5157-5163).Ga naar voetnoot125 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook Ascalione in Boccaccio's Il Filocolo verklaart ‘insufficiente’ te zijn voor de taak van het koningsschap.Ga naar voetnoot126 In feite hebben we hier te maken met een hoofs reactiepatroon dat ook in ridderromans optreedt naar aanleiding van uitverkiezing.
Na de kroning van de koningin, zitten alle deelnemers (met Margriete erbij zeventien in totaal) paarsgewijs klaar om de hen gestelde vragen te gaan beantwoorden. Het zijn:
Noch Heinric, noch Echites, noch keizerin Eusebia zullen aan het spel deelnemen, hoewel zij alle drie ook in het prieel aanwezig zijn (vergelijk XI.52 en XI.97). Of het louter toevallig is dat uitgerekend deze drie hoofdpersonages niet participeren, is een vraag die ik in de loop van deze uiteenzetting zal beantwoorden. In totaal stelt Margriete zestien vragen, waarop zij ook zestien bevredigende antwoorden krijgt. In het tweede spelgedeelte krijgt de koningin zelf zestien vragen voorgeschoteld, waarvan zij de laatste niet beantwoordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Eerste spelrondeIn het volgende overzicht worden de raadsels per vraag en antwoord in verzen afgebakend, zodat ze gemakkelijk in de tekst terug te vinden zijn. De inhoud wordt door middel van kernwoorden weergegeven. Een meer detailleerde uitwerking volgt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vragen 1-8 De eerste acht vragen van Margriete zijn variaties op hetzelfde thema. Allemaal zijn het vragen waarin door middel van metaforen naar de liefdesgevoelens van de aangesprokene wordt gepeild. In de vragen aan de mannen wordt aan de vrouwelijke geliefde gerefereerd als een natuurelement: een bron, een boom,Ga naar voetnoot130 een bloem, een edelsteen. In hun antwoorden geven de mannelijke deelnemers toe dat ze zich onweerstaanbaar aangetrokken voelen tot dat bepaalde natuurelement, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar dat het vrijwel onmogelijk is het te ‘bedwingen’, mee of in te nemen; de vrouwen erkennen op hun beurt dat zij ‘getroffen’ zijn door een strijdwapen, dat zij dan telkens beschrijven: een zwaard, een speer, een strijdbijl en een pijl. De gebruikte beelden doen sterk denken aan het spel van de ‘belegering van de liefdesburcht’.Ga naar voetnoot131 Bij dit hoofse gezelschapsspel was het de bedoeling dat de aanwezige heren een burcht ‘belegerden’, die door de dames ‘verdedigd’ werd. De vrouwen gebruikten daarvoor bloemen, snoeperijen of andere onschuldige wapens: ‘In den [...] Abbildungen der Liebesburgbelagerung verteidigen die Damen vehement ihre gefährdete Tugend gegen die lüsternen und begehrlichen Angreifer, deren Gefährlichkeit durch die scharfen Waffen verdeutlicht wird.’Ga naar voetnoot132 De in het koningsspel gebruikte metaforen sluiten perfect bij deze speltraditie aan. Het behoort tot de conventies van dit hoofse spel dat de vrouw zich uiteindelijk gewonnen geeft,Ga naar voetnoot133 wat ook in de HMvL het geval zal zijn, aangezien de meeste van deze koppels op het einde van Boek XII zullen trouwen.
Het weetje uit het tweede raadsel, dat diamant enkel gekloofd kon worden door er warm bokkenbloed overheen te gieten, gold al sedert Plinius als een natuurfeit.Ga naar voetnoot134 Ook Thomas van Cantimpré wist dit al in De Natura Rerum en in zijn spoor deelt ook Jacob van Maerlant dit mee in Der Naturen Bloeme.Ga naar voetnoot135 Uit het antwoord op de vijfde vraag blijkt dat ook Colosus van Ganges van deze wetenschap op de hoogte is (XI.309-312), maar hij springt er creatief mee om. Slechts één middel zou hem kunnen helpen om de harde diamant uit de kroon van de door hem beminde koningin los te maken: Mins hertzen bluet doin ich dar-tzü,
Gewarmpt mit mijnen heissen tränen.
Nochtan kan ich nyet gewenen,
Dat ichs mit alle der pijnen mijn
Gekrijgen sal eyn luttelkijn. (XI.315-320)
Door deze toevoeging wordt het losmaken van de diamant betrokken op de liefdessfeer en krijgt de metafoor binnen de context van het koningsspel betekenis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zevende en het achtste antwoord wijken inhoudelijk wat van de overige zes af. Terwijl volgens Demophon, Prasijs en Colosus de bron, boom en diamant ‘ontoegankelijk’ zijn omwille van eigenschappen inherent aan deze natuurelementen, ligt de reden waarom Maurus er niet in slaagt de fel begeerde roos te bemachtigen,Ga naar voetnoot136 volgens de Morenvorst volledig bij zichzelf: Mer natüre, die mich heeft
Gemacht van alsulger gedänen,
Duet mich anders-sijns wonen
Ende wanne-hoffen, dat ich moge
Niet gekrijgen, dar ich noe poege.’ (XI.371-375)
Maurus vreest dat hij de roos nooit in zijn bezit zal kunnen krijgen, omdat hij zo lelijk is. Ook in het tweede spelgedeelte zal Maurus' ‘lelijkheid’ nog een rol blijken te spelen. Merkwaardig genoeg geeft Maurus' tegenspeelster Nihandere (Meliander) eveneens een wat afwijkend antwoord. Op de vraag door welk wapen zij gewond is geraakt, antwoordt ze dat de ‘aanslag’ werd gepleegd met de botte kant van een pijl. Het gevolg is dat ze, anders dan de overige daar aanwezige vrouwen, niet echt geraakt werd: ‘Mer nye en quam sij mich int/lijff’ (XI.385). En hoewel ze nog meer aanslagen vreest (XI.393-397), is ze tot nog toe ongedeerd gebleven: Al schois he int/hertz eyn deil,
Nochtan bleyff die hüet geheil. (XI.389-390)
Uit dit antwoord valt m.i. af te leiden dat Nihanderes gevoelens voor Maurus blijkbaar maar op een laag pitje branden. Waarmee haar terughoudendheid te maken heeft, wordt niet verduidelijkt, maar omdat Maurus als ‘lelijk’ wordt geportretteerd, ligt daar mogelijk de reden voor haar aarzeling. Ik kom hierop in de analyse van het tweede spelgedeelte nog terug.
Geen van de eerste acht raadsels heeft betrekking op ‘het wezen van de liefde’; alle acht situeren ze zich op het persoonlijke vlak. Louter door de volgorde van de vraagstelling, wordt gereveleerd wie de vier corresponderende koppels zijn. De beelden en metaforen die worden gebruikt, maken op subtiele wijze duidelijk dat de spelers op elkaar verliefd zijn.
Vragen 10 en 14 Ook vragen tien en veertien horen nog in dit rijtje van ‘persoonlijke minneraadsels’ thuis, hoewel ze inhoudelijk toch enigszins van de voorgaande, zeer analoog opgebouwde raadsels afwijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het tiende raadsel wordt Celidone naar haar voorkeurwind gevraagd. Wetende dat de koning van Frankrijk links van haar zit, antwoordt ze dat de westenwind haar het meest bevalt, omdat haar vanuit die richting nogal wat bloemen zijn aangeboden die een plaats in haar hart veroverd hebben.Ga naar voetnoot137 Uit haar antwoord blijkt dat Celidone er op een volmaakt hoofse wijze in slaagt om haar liefde aan de Franse koning te verklaren, zonder hem bij naam te noemen. Deze tendens naar verhoofsing is eigen aan de HMvL en steekt af tegen de VdP en de Cassamus, waar de deelnemers tijdens het spel de namen van hun geliefden wel noemen.
Ook de veertiende vraag sluit thematisch nauw bij de eerste acht raadsels aan. Elionette, die naar haar geliefkoosde kruid wordt geïnformeerd, noemt de balsem haar favoriet.Ga naar voetnoot138 Als ze de wortel van dit kruid zou kunnen vinden, ook al is hij ergens anders geplant, dan zou ze die zeker trachten te bemachtigen en bewaren. Frappant is dat de natuurmetaforiek, die in de eerste acht vragen door mannen op vrouwen werd toegepast, hier plots als allusie op een man wordt aangewend. Margriete vraagt Elionette immers niet naar het wapen dat haar verwond heeft, maar naar een natuurelement. Een mogelijke verklaring voor deze omkering is dat aan Elionette, die als amazone toch bij uitstek een mannenrol vervult, om die reden ook een ‘mannenvraag’ wordt gesteld.
Vragen 9 en 11 In vraag negen krijgen we voor het eerst te maken met een dilemmatische vraag met drie alternatieven. Aan de Franse koning vraagt Margriete wat het sterkste is: ‘natüre, lerinck off menne?’. In deze koningsspelcontext laat het antwoord zich raden: liefde, zo stelt de koning, is krachtiger dan de ‘nature’ (de eigen aard), die op haar beurt weer de bovenhand heeft op kennis. Zijn natuurlijke aard kan men immers niet verloochenen, ook al heeft men nog zoveel kennis vergaard. Maar daarboven gaat nog de liefde, want zelfs verstokte vrekken geraken ervan in de ban en wie de meeste wijsheid heeft vergaard, valt er nog het makkelijkst aan ten prooi. Het antwoord op dit raadsel illustreert een thematiek die in de hele HMvL aan bod komt. Zowel Evax en Sibilie als Echites en Margriete worden door de kracht van de liefde naar elkaar toegedreven tegen de gangbare normen van rang en stand in. In het Volksboek-Limborch wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit thema zelfs geëxpliciteerd wanneer de Atheense graaf zijn woeste gemalin voorhoudt dat zij de liefde van haar zoon voor de (schijnbaar arme) Margriete niet kan tegenhouden: ‘Vrouwe seyde die grave. ghi hebt alte groten onghelijc. want natuere gaet altoos voor leeringhe. Liefde die verwint alle dinc, liefde en aensiet gheen hoocheyt, noch daer toe die rijcheyt, noch daer toe dedelheyt. mer si volcht der natueren verlossinghe daer therte volmaect consent toe gheeft. ende hoe datment hem lieden meer mesprijst.’Ga naar voetnoot139 (mijn cursivering) Een vergelijkbare passage komt niet in het oorspronkelijke Middelnederlandse werk voor, al zou ze daar ook perfect hebben gepast. In het tweede spelgedeelte wordt dit standpunt nog herhaald.Ga naar voetnoot140
Ook het op een na volgende raadsel is een dilemmatische vraag waarin de keizer van Rome moet beslissen of de koning, de wijn dan wel de vrouw (de liefde) het sterkst is. Ook in dit geval is het antwoord voorspelbaar: de vrouw wordt door de Romeinse keizer als machtigste beschouwd. Uit de contemporaine literatuur blijkt dat dit raadsel goed bekend moet zijn geweest. We vinden het onder meer terug in Maerlants Spieghel historiael (I,3,15), met hetzelfde antwoord. Dit raadsel is tevens bekend uit het werk van de meester van de scholastiek zelf, Thomas van Aquino.Ga naar voetnoot141 Bij Thomas heeft de kwestie de vorm van een dilemmatische vraag met vier keuzemogelijkheden: wijn, vrouw, koning of waarheid.Ga naar voetnoot142 De vraag zou afkomstig zijn uit het apocriefe boek Ezra III, 3-4 waar de waarheid het haalt op de overige opties.Ga naar voetnoot143 Ook bij Thomas, de kern van wiens denken precies een zoeken naar waarheid is (de goddelijke waarheid), is dit het antwoord, gevolgd door de koning, de vrouw en de wijn.Ga naar voetnoot144 In de SpH en de HMvL ontbreekt ‘de waarheid’ als alternatief en wordt de vrouw als sterkste naar voor geschoven. De redenering binnen de HMvL is dat zelfs een koning die ongelooflijk machtig is, niet kan optornen tegen de wijn die hem dronken maakt en velt; een vrouw echter kan zelfs de machtigste koning doen zwichten, zelfs één die kan weerstaan aan de invloed van de wijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag dringt zich op of de dichter hier een meerbetekenis heeft willen creëren door het raadsel te laten oplossen door de enige keizer in het gezelschap, die van het Roomse Rijk? We kunnen er in elk geval niet omheen dat de keizer in zijn antwoord de koning, toch ook al een machtig heerschap, laat onderdoen voor wijn en vrouwen en hem aan het einde van de rij plaatst!Ga naar voetnoot145 Op die manier zet hij zichzelf uiteraard in het zonnetje! Of de HMvL-dichter dit raadsel uit één van de genoemde werken kent, uit zijn eigen (scholastieke?) opleiding, dan wel uit een raadselverzameling of uit het mondelinge circuit, valt niet meer te achterhalen. De overeenkomsten tussen de SpH en de HMvL zijn in elk geval niet van dien aard om aan directe beïnvloeding te denken. In de SpH wordt het raadsel gepresenteerd als een vraag aan drie verschillende mannen die elk met een ander antwoord op de proppen komen. Bovendien verloopt de argumentatie anders. De vrouw haalt het in de SpH omdat, zo wordt gesteld, een man bereid is alles te doen ter ere van zijn vrouw. Daarenboven komen noch de formulering, noch de rijmen ook maar enigszins overeen. Opmerkelijk is nog dat er in het antwoord op deze vraag in de HMvL een Latijns citaat verwerkt zit: ‘experte credo magistroe’, wat door de keizer vlot wordt vertaald als ‘Datz, dat he gelouve heeft / Ain den meister, de geproeft heeft.’ (XI.522-524). In Hoofdstuk III werd al gesuggereerd dat deze verzen mogelijk uit Vergilius' Aeneis (XI,283) stammen.
Vraag 12 Wanneer in het twaalfde raadsel aan Salamine van Tracië wordt gevraagd wat haar in de liefde het meest getroffen heeft, antwoordt zij bescheiden: ‘Die hoegheit van den grosen here,
De sich veroitmüdicht so sere
Ende nederde, de was so rijch,
Dat he küme schein mijn gelich.’ (XI.541-544)
De geliefde waar Salamine op doelt, is de keizer van Rome uit het vorige raadsel. Dit keer is het Salamine die de keizer op een voetstuk plaatst. In combinatie met het vorige raadsel kunnen we er niet meer omheen dat er in deze twee antwoorden moeite wordt gedaan om de Roomskeizerlijke status op te hemelen.Ga naar voetnoot146 Tegelijkertijd sluiten deze verzen aan bij de boodschap die in het hele werk wordt uitgedragen. Echites, Margriete, Evax, Sibilie en Jonas hebben aan den lijve ondervonden dat sociale verschillen in de liefde overbrugbaar kunnen en moeten zijn. Salamines woorden echoën hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs vrij letterlijk die van Evax, wanneer hij bedenkt dat de machtige Sibilie omwille van hem bewust haar hoge positie als koningin opgaf: ‘Sy was mechtich inde rijch,
Ende müys nü armlich
Leven ind goin dor mijnen wille.’ (VI.1823-1825)
Daardoor wordt duidelijk dat het koningsspel niet van de rest van het verhaal losstaat, maar er integendeel intrinsiek mee verbonden is.
Vraag 13 De erotische fantasie waar koning Ryoen in het dertiende raadsel mee voor de dag komt, bevestigt Greens stelling dat ‘[r]isque, salacious, even bawdy questions [and answers] prove that the Roi qui ne ment [...] had its earthier side.’Ga naar voetnoot147 Hiervoor pleit ook de vaststelling dat de ‘Roi qui ne ment’ te gelegener tijd opduikt in fabliaus. Nochtans is het antwoord dat Ryoen geeft verre van platvloers. Op de vraag welke de grootste aardse geneugte is die hij zich kan indenken, zonder in laagheid te vervallen, antwoordt hij dat hij zich niets liever kan wensen dan dat hij zelf poedelnaakt op bed ligt, terwijl zijn geliefde schaars gekleed voor hem staat, één been op bed, het andere nog op de grond.Ga naar voetnoot148 Ze moet de dekens optillen en aanstalten maken om bij hem in bed te komen, maar: Nochtan so en wille ich nyet,
Dat [sij] näre kome yet
Dan sij dar steyt ind he is warde.
So lijt he en den blijtsten gedacht
Ende ouch en dat schoenste leven,
Die yman en ertrich mach gegeven.’ (XI.589-594)
De daad wordt dus niet dadelijk bij het woord gevoegd, het verlangen wordt gekoesterd. Dat de dichter ook elders in het verhaal het erotische verlangen niet uit de weg gaat, blijkt bijvoorbeeld uit de plastische beschrijving (op basis van de Ferguut) van Europa's nachtelijke toenadering tot Heinric. Opmerkelijk is de reactie die op het antwoord van Ryoen volgt. Waar de overgangen van de overige raadsels standaardformules zijn, krijgen we nu een enthousiaste reactie van alle aanwezigen op Ryoens antwoord: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Due saden alle die heren dar:
Sicherlich, dat were woer. (XI.595-596)Ga naar voetnoot149
Ook in de latere minnevragencollecties zijn er raadsels die zich in dezelfde zwoele sfeer bewegen, al heb ik het equivalent van Ryoens antwoord nergens teruggevonden. Zo zit er in de Adevineaux amoureux een raadsel waarin een ridder een naakte boven een geklede vrouw verkiest: ‘[...] car trop mieulx ameroye nue entre deux sacs que vestue des plus riches draps du monde, comme mon cuer ne desire que son gracieux corps et non ses riches habis.’Ga naar voetnoot150 Margrietes vraag roept tevens herinneringen op aan één van de klassieke minneraadsels die we onder meer in de VdP en de Cassamus aantreffen (cf. supra), zonder dat er tussen de antwoorden overigens enige gelijkenis bestaat. Een vergelijkbare vraag is ook overgeleverd in het Jeu de Robin et Marion, waar aan het herderinnetje Perette gevraagd wordt wat haar grootste liefdesplezier is. Perette houdt het tegengesteld aan de verwachtingenGa naar voetnoot151 erg zedig, door te zeggen dat het gezelschap van haar vriend tijdens het hoeden van de schaapjes zonder dat hij op grofheden uit is, haar grootste vreugde is.Ga naar voetnoot152
Vraag 15 Volgens de logische opbouw van het spel waarin afwisselend een man en een vrouw aan het woord komen, zou de volgende vraag naar de koning van Byhem moeten gaan, maar het is de heidense Pasca van Paura / Pyra die wordt aangesproken. Op Margrietes vraag of een vreemdeling een bekende kan worden, antwoordt Pasca (die zelf haar hart aan de christen Byhem verpand heeft), dat het haar in elk geval overkomen is. Pasca begrijpt perfect dat Margriete hier op haar persoonlijke situatie zinspeelt: Ich verstoin ure wincken wel.
Dat sain ich uch al sonder spel. (XI.639-640)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In haar antwoord gebruikt Pasca een bekende liefdestopos: de woning van haar geliefde is zo diep in haar hart gegrondvest, dat ze niet anders kan dan aan hem blijven denken. Wat Pasca bedoelt, is dat ze zo van liefde voor Byhem doordrongen is, dat ze hem niet zal vergeten, ook niet wanneer ze hem, terug in eigen land, niet meer zou zien. Dit raadsel speelt met het bekende thema van ‘liefde van op afstand’. In de hoofse liefdescultuur was het een bekend gegeven dat ‘derjenige der mit dem Herzen liebt, [...] seine Dame mit seiner Liebe auch in die Ferne [kann] begleiten’.Ga naar voetnoot153 Dat vraag en antwoord op de situatie van het personage van toepassing zijn, bewijst dat de raadsels niet lukraak aan de aan het spel deelnemende personages zijn uitgedeeld, maar doelbewust werden geselecteerd.
Vraag 16 Koning Byhem sluit de eerste vragenronde af door op de vraag wie of watGa naar voetnoot154 hem het best bevallen is, net niet met de naam van zijn geliefde te antwoorden. Hij noemt Salemijne en Elyonette als vrouwen die hij apprecieert, maar zijn voorkeur gaat uit naar ‘Die mich is alre-neyst gesetten’ (XI.670) en dat is uiteraard Pasca. Hieruit blijkt nog eens hoeveel moeite er wordt gedaan om de namen van de beminden niet expliciet te noemen, waardoor de subtiliteit wordt verhoogd. Schlusemann heeft gesteld dat de reden voor de omkering van de laatste twee raadsels te maken heeft met de inhoud van de laatste vraag, waarmee het eerste spelgedeelte duidelijk wordt afgesloten.Ga naar voetnoot155 Zij meent dat de eer om een dergelijke vraag te beantwoorden ook absoluut aan een man moest zijn voorbehouden. Ik weet niet of dit de werkelijke reden voor de omkering is, maar zelf heb ik in elk geval geen pasklaar alternatief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Conclusie eerste deel koningsspelDe eerste zestien vragen van het koningsspel en de antwoorden erop, zijn persoonlijk getinte minneraadsels waarvan de voornaamste bedoeling is dat het personage zijn liefdesgevoelens op verhulde wijze bekendmaakt. De eerste acht vragen en antwoorden vormen een groep, waarin strijd- en natuurmetaforiek die waarschijnlijk ontleend is aan het spel van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘liefdesburchtbelegering’, gebruikt wordt om persoonlijke liefdesgevoelens te verwoorden. De volgende acht zijn van divers pluimage. Telkens echter wordt in het antwoord duidelijk dat de aangesprokene verliefd is. Frappant is dat de naam van de geliefde nooit wordt genoemd, terwijl er toch geen twijfel over kan bestaan wie de bedoelde geliefde is. Hieruit blijkt de hoofse superioriteit van het spel, dat in dit opzicht onder meer opvallend met zijn brontekst, de VdP of een Middelnederlandse vertaling ervan, contrasteert. De meeste van de besproken raadsels zijn goed in het verhaal geïntegreerd, in de zin dat ze alluderen op toestanden die voor de in het spel optredende personages actueel zijn of zinspelen op situaties die één van de hoofdpersonages in de loop van het verhaal heeft meegemaakt. Hierdoor ontstaat de indruk dat het koningsspel een integraal onderdeel van het hele verhaal uitmaakt, en geen los aanhangsel is, zoals bijvoorbeeld nog door Schellart werd gesuggereerd.Ga naar voetnoot156 We zullen nu kijken of deze indruk ook in het tweede spelgedeelte bevestigd wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Tweede spelrondeMargrietes overhandiging van het symbolische takje aan Demophon ten teken dat ze haar ‘rijk’ nu aan hem afstaat, verloopt niet rimpelloos. Margriete denkt dat ze na de eerste spelronde haar taak volbracht heeft, maar Demophon maakt haar duidelijk dat haar eigenlijke test nog moet beginnen. Wanneer Margriete de beeldspraak begrijpt, is ze bereid op haar beurt vragen te beantwoorden. In het volgende overzicht worden de kernthema's van vragen en antwoorden uit het tweede spelgedeelte op een rijtje gezet.Ga naar voetnoot157
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vragen 1-4 Net als deel één begint ook deel twee met een aantal vragen die thematisch samenhangen, maar dan zodanig dat de ene vraag de andere uitlokt: Margrietes antwoord op de eerste vraag zet de volgende deelnemer aan tot een kritische wedervraag. Het resultaat is een ‘vraag-antwoord cascade’ die veel weg heeft van een heuse discussie, waarbij het er voor Margriete op aankomt haar standpunt zo goed mogelijk te verdedigen. En dat doet ze met verve, zoals mag blijken.
Demophon steekt van wal met de algemene vraag ‘Wat is liefde?’, een kwestie waaraan Andreas Capellanus het hele eerste hoofdstuk van zijn De arte honesti amandi wijdt.Ga naar voetnoot161 Ook in de door Klein verzamelde minneraadsels vinden we de vraag terug.Ga naar voetnoot162 Margriete acht zichzelf in eerste instantie niet in staat om een antwoord op deze vraag te verzinnen (XI.707-711),Ga naar voetnoot163 maar antwoordt na enig aandringen toch. Volgens haar is liefde ‘[...] eyn bant,
De tzwey hertzen tzü-gader bindt
Die sij van-eyn verscheiden vindt’ (XI.718-719)
Het beeld van de liefde als band vinden we ook elders terug, onder meer in Maerlants Wapene Martijn waar liefde wordt gedefinieerd als een ‘Cracht die twee herten tsamen bint
In een rene wanen’, (vs.431-432)Ga naar voetnoot164
Opmerkelijk is dat dezelfde vraag, met een vergelijkbaar antwoord ook in het hoofs-didactische gedicht Van der Feesten (VdF) opduikt en dat eveneens als eerste van de vragen in de liefdesdiscussie tussen een hoofse jonge dame en een jongeman: Als twee herten ende twee moede,
Die verre verscheden waren,
Eens sijn worden, joncfrouwe goede,
Dats minne ende el niet, te waren. (153-156)Ga naar voetnoot165
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en verder: Als dese twee herten sijn worden een,
Die sere verre te voren waren,
Dats minne ende el negheen:
Dat dar ic wel openbaren. (165-168)
De gelijkenissen tussen VdF en de HMvL zijn opvallend. Omdat het beeld ook elders nog voorkomt, wil ik uit de overeenkomsten echter nog geen conclusies trekken. Ik kom er verder nog op terug.
Margrietes antwoord wordt niet zonder meer aanvaard, zoals blijkt uit Ysione's kritische reactie.Ga naar voetnoot166 Op haar vraag waarvan die ‘band’ dan wel gemaakt is, antwoordt Margriete dat hij uit drie koorden bestaat: ‘oitmodicheit, hoescheit’ en ‘milde müyt’ (XI.743-747), die door ‘ledicheit’ tot één streng worden gedraaid (XI.750). Nederigheid, hoofsheid en mildheid staan te boek als belangrijke hoofse waarden, die, in een ‘politieke’ context, eerder ook al aan Jonas in de Avonturenburcht werden meegegeven. Het zijn volgens Margriete de ogen die de drie ‘strengen’ van de liefdesband samen houden, Want versteit mich wael hier,
Dat die oügen sijn portier
Der hertzen, ind doin vür hon komen,
Dat sij büyssen haint vernomen
Ende binden den bant gereit.
Ditz dat beste, dat ich er aff weyst.’ (XI.753-758)
In haar antwoord noemt Margriete de ogen ‘portier van het hart’. De relatie tussen ogen en hart is in minneraadsels en koningsspelen wel vaker aan de orde.Ga naar voetnoot167 Zo heeft een deel van het antwoord op de algemene vraag ‘qu'est amours’ in een minneraadsel bij Klein betrekking op de functie van de ogen: ‘et commence amour par regard’.Ga naar voetnoot168 Ook bij Andreas Capellanus wordt de verbinding tussen iemand zien en het ontstaan van het liefdesgevoel expliciet tot stand gebracht: ‘Amor est passio quaedam innata procedens ex visione et immoderata cogitatione formae alterius sexus’Ga naar voetnoot169 en in de Roman de la Rose treft de liefdespijl het hart eveneens via het oog: ‘que par mi l'ueil m'a ou cuer mise’ (Roman de la Rose, 1692). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zijn studie over de liefde verduidelijkt Schnell dat er traditioneel een onderscheid wordt gemaakt tussen de ‘ogen van het lichaam’ (oculi carnis) en de ‘ogen van het hart’ (oculi cordis).Ga naar voetnoot170 De invloed van de ogen van het hart stelt een minnaar in staat om een geliefde die hij slechts één keer gezien heeft, te blijven beminnen wanneer ze uit het zicht verdwenen is. ‘Bezieht man die oculi cordis-Vorstellung auf den Anfang einer Liebesbeziehung, dann bedeutet dies, dass vor dem Erblicken einer schönen Gestalt das Denken über die Schönheit und die inneren Vorzüge dieser Person steht. Diese Art von Liebe kommt nicht durch den äusseren ersten Blick zustande, sondern durch inneres Überlegen, durch ein schauen mit des herzen ougen [...].’Ga naar voetnoot171 De verschillende opvattingen over de werking van de ogen met betrekking tot het hart zouden uit de klassieke traditie stammen en onder Griekse of zelfs Arabische invloed ontstaan zijn. In elk geval bleek niet iedereen het in de Middeleeuwen over de invloed van de ogen op het hart eens: ‘[T]he method by which the eye operated’, zo stelt Cline, ‘was still a hotly debated topic in Chrétien's time’.Ga naar voetnoot172 Het is mogelijk tegen het achterdoek van dit bestaande debat dat het laatste raadsel in dit spelgedeelte geïnterpreteerd zal moeten worden (cf. infra).
Ook met de volgende twee vragen blijven de deelnemers Margrietes antwoord op de eerste vraag ter discussie stellen. Prasijs van Prassia merkt op dat de stelling dat liefde een band is, niet houdbaar lijkt wanneer de liefde niet wederzijds is (XI.766-770). Margriete beseft dat ze het zich met haar eerdere uitspraak wel erg moeilijk gemaakt heeft: ‘Ich machde den putte, daer ich viel ynne’ (XI.773) en tracht zich daar nu door middel van een ingewikkeld betoog over de eigenschappen van een band, nog uit te redden. Als je twee zaken samen wil binden, zo stelt ze, leg je eerst de ‘band’ op de grond; vervolgens leg je het eerste ding in de band en dan plaats je het tweede bovenop het eerste. Het bovenste object echter heeft geen band boven zich. Toch doet dat niets af aan de eigenschap dat een band dingen kan samenbinden. Zo kan het dat liefde soms niet wederzijds is. Deze vraag sluit inhoudelijk aan bij de problematiek van de niet-wederzijdse, niet-beantwoorde liefde die in de traditionele raadselverzamelingen, meestal in de vorm van een dilemma, geregeld opduikt. Ook in de Tweede Martijn is dit thema aan de orde, zoals al eerder in dit hoofdstuk ter sprake kwam. Het complexe antwoord dat Margriete op deze vraag geeft, heb ik echter nergens terug kunnen vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op Palladia's vraag of de liefdesband verbroken kan worden en op welke manier dan wel, antwoordt Margriete dat ‘leckerie’ van mannen en ‘ongestedicheide’ van vrouwen daarvoor verantwoordelijk kunnen zijn: Jonffrouwe, versteit al sonder spel,
Dat leckerie van mennen bricht wel
Den bant inde die menne beide,
Ende [ouch] vrouwen ongestedicheide
Due decke scheiden dä dit is by. (HMvL, XI.805-809)
Dit raadsel behoort tot de vier klassiekers die we onder meer ook in de VdP en de Cassamus aantroffen (cf. supra). Het traditionele antwoord op deze vraag is ‘Desir et peur’. In de Cassamus wordt dit vertaald als: Begerte ende vrese, vrouwe, dese beide
Doen mi menege bitterheide. (1635-1636)
Letterlijker is de overeenkomst echter tussen de HMvL en VdF. Wanneer de jonkvrouw daar vraagt hoe liefde kan teloorgaan, noemt de ‘clerc’ als eerste van vier oorzaken: Dierste poent vanden vieren,
Dat den vrouwen meest an geet,
Dat sijn onghestadiche manieren,
Daer si dicke toe sijn ghereet. (VdF, 312-316)
Als equivalent voor de ‘leckerie’ die in hs.B van de HMvL aan mannen wordt toegeschreven, vinden we in VdF (als vierde oorzaak van het falen van de liefde): Dat vierde poent heeft ghebannen
Die minne algader uten lande:
Dats roem, die behoert ten mannen.
Wies dat pleghen, God gheve hem scande! (VdF, 349-352)
Dit is merkwaardig! Zowel in hs.A (XI.676) van de HMvL als in het onuitgegeven fragment H51C (466) uit de Codex Deschamps wordt mannen eveneens ‘roem’ aangewreven, in plaats van ‘leckerie’, zoals in hs.B. De Cassamus heeft het, zoals uit het citaat blijkt, dan weer wel over ‘begherte’ en daarbij wordt zelfs gespecificeerd dat het gaat over ‘bernende begerte’, waardoor er geen twijfel over bestaat dat met deze term ‘erotisch verlangen’, ‘wellust’ bedoeld wordt. Wat is er aan de hand? Hebben we hier te maken met een verschillende lezing in hs.A en fragment H51C enerzijds en hs.B anderzijds? Niet noodzakelijk, zo zal blijken, al ligt een eenvoudige verklaring niet voor de hand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste betekenis van ‘leckerie’ is ‘begeerte, wellust’, wat overeenkomt met de traditionele term ‘desir’ in de Franse minneraadsels en de VdP en met ‘begherte’ in de Cassamus. Als derde betekenis heeft ‘lecker’ echter ook ‘blufferig, hovaardig’, de betekenis die door ‘roem’ wordt vertegenwoordigd. Het valt dus niet uit te sluiten dat in hs.B met ‘leckerie’ op de hovaardigheid van mannen wordt gedoeld, waardoor de lezing dus zou aansluiten bij hs.A en H51C. Als ik me niet vergis, staan we hier hoe dan ook voor een interessante vaststelling. Enerzijds kunnen we immers niet om het traditionele antwoord op de vraag (‘desir!’) heen. Deze lezing wordt in de Cassamus uitdrukkelijk bevestigd. In VdF is van deze betekenis niets meer overgebleven. Het valt niet uit te sluiten dat het antwoord in VdF er gekomen is op basis van de HMvL, dat in tenminste twee handschriften eveneens ‘roem’ heeft. In de omvorming van ‘begherte’ naar ‘roem’ kan de HMvL wel eens een sleutelrol hebben gespeeld! Opmerkelijk is dat in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen, een werk dat met zekerheid invloed van de HMvL heeft ondergaan, het ‘sinneke’ ‘Begheerte van Hoocheden’ optreedt. Hierin vinden we de twee concepten (begeerte en roem) vertegenwoordigd.Ga naar voetnoot173 Het zou me te ver leiden om uit het voorkomen van deze termen ook verregaande literair-historische conclusies te trekken, maar toekomstig onderzoek naar de precieze afhankelijkheid tussen de HMvL, VdF en de Spiegel der Minnen dringt zich onder meer op basis van het voorgaande wel op.
In het tweede gedeelte van haar antwoord beklemtoont Margriete dat twee gescheiden geliefden elkaar toch nog terug kunnen vinden. Ze beroept zich voor dit standpunt op een oud spreekwoord: Want men sait, got-weyt,
Dat eyn nuwe pot untfeyt
Dat he den-selven smach unthalden
Gerne müyt en sijnen alden.’ (XI. 815-818)
Dit gezegde vinden we al terug bij Horatius.Ga naar voetnoot174 In H51C wordt daaraan nog toegevoegd: ‘Ende gherne siet men oec al hier / Dat na loet rieket die mortier’ (479-480). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vragen 5 en 6 Ook in de volgende twee raadsels blijft het wezen van de liefde centraal staan. Colosus van Ganges en Juliane (Eliane) vragen zich af waarom liefde kan doen lijden en waarom iemand zich meer tot de ene dan tot de andere persoon aangetrokken voelt. Margriete antwoordt met een uitvoerig didactisch exposé waarvoor ze zich beroept op de autoriteit van [...] den-genen,
De meister was tzü Athenen (XI.830-1)
Uiteraard wordt hiermee Aristoteles bedoeld, de ‘meester der meesters’ wiens natuurwetenschappelijke en astrologische geschriften grote invloed uitoefenden tijdens de Middeleeuwen. ‘Binnen christendom en islam gold Aristoteles in de dertiende eeuw kortweg als “de Filosoof”, en als autoriteit op vrijwel alle gebieden van de wetenschap’Ga naar voetnoot175, zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit de proloog tot Maerlants Der Naturen Bloeme: Die eerste die es Aristotiles,
Die te rechte deerste wel es,
Want hi van alre philosophien,
Van alre natuerliker clerghien,
Boven allen heidenen die noyt waren
Draghet crone in der scaren. (17-22)Ga naar voetnoot176
Niets gebeurt zomaar, stelt Margriete, ‘Id kompt van desen planeten al’.(XI.847) De basisgedachte is dat een kind bij zijn geboorte het karakter meekrijgt van de planeet waaronder hij geboren is: Als ein kint wirt geboren
Under eynen planete verkoren,
Alle die natüre des planeten
Haet dat kint, sult ir wetten. (XI.848-851)
Een zeer vergelijkbare stelling vinden we in de Brabantse Sidrac: Alse een planete regneert ende sy dan lijt haer teeken ende een mensce dan geboren wert in welc teken dat es, die mensche sal sijn van dier complexien des tekens ende vander gheboerten der planeten na die ure ende tpont dair sy dan in es.Ga naar voetnoot177 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
evenals in Der mannen ende der vrouwen heimelijcheit: Als dan tkint wert geboren,
Die planete die dan comt voren
Dat dan darna trecken moet,
Weder si es quaet of goet; (205-208)Ga naar voetnoot178
Dit is een wijd verspreide gedachte in de Middeleeuwen: ‘Man glaubt, dass der Stern, unter dem ein Mensch geboren ist, dessen Charakter bestimmen wird. [...] Nach Auffassung des Mediziners Dino del Garbo (+ 1327) wird die natürliche Veranlagung des Menschen (dispositio naturalis) von der Gestirnekonstellation zur Zeit seiner Geburt beeinflusst. Steht z.B. Mars im Zeichen der Venus, dann wird der in diesem Sternbild geborene Mensch zur Wollust, zur Unzucht [...] veranlagt sein.’ Schnell wijst er op dat deze planetenleer ook in hoofse romans doordrong.Ga naar voetnoot179
De gedetailleerde manier waarop Margriete in haar antwoord de invloed van de onderlinge stand van de planeten op de menselijke constitutie beschrijft, laat vermoeden dat de auteur bijzonder goed met deze materie vertrouwd was. We mogen ervan uitgaan dat de dichter zich voor deze wetenschappelijke uitweiding heeft beroepen op een didactisch geschrift in de trant van de De Natuurkunde van het Geheelal. Opmerkelijk is dat het ‘rijmpje’ waarin de zeven planeten worden beschreven, ook uit een andere bron bekend is. Zoals Van Gij sen eerder opmerkte, komen de bijschriften bij een aantal van de miniaturen uit het vijftiende-eeuwse Wolfenbüttelse handschrift van De Natuurkunde van het Geheelal bijna woordelijk met de verzen uit de HMvL overeen.Ga naar voetnoot180 Ik citeer de corresponderende verzen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volgorde van de planeten in de HMvL wijkt op één plaats van de volgorde van de miniaturen in het NG-handschrift af doordat in de HMvL Mercurius voor Venus staat. Dit is frappant omdat de planetenvolgorde in feite die is van het geocentrische stelsel van Ptolemaius!Ga naar voetnoot184 Het ziet er dus naar uit dat de HMvL-auteur van de volgorde uit zijn bron is afgeweken, om een reden die ik niet heb kunnen achterhalen. Van Gijsen neemt aan dat de hierboven staande verzen als bestaand rijmpje zijn ingelast.Ga naar voetnoot185 Dit lijkt inderdaad aannemelijk. Margriete argumenteert aan de hand van de combinatiepatronen van planeten waarom de ene persoon iemand liefheeft, terwijl de andere zich nergens van bewust is en geen gevoelens voor die eerste persoon heeft. Eén van beiden lijdt dan onder deze situatie. Als antwoord op Colosus' vraag op welke manier de liefde iemand kan doen lijden, mag dit volstaan.
De volgende vraag sluit nauw bij deze kwestie aan en ook het antwoord borduurt op hetzelfde pad verder. Waarom prefereren mensen de ene persoon boven de andere, vraagt Juliane (Eliane) zich af (XI.940-941). Deze vraag komt bijna letterlijk opnieuw ook in VdF voor: Bi wat saken dat mach wesen,
Als mijn oghen vele liede sien,
Dat ic bat mach minnen desen
Dan enen van allen dien? (VdF, 449-452)
Ook hier biedt in de HMvL de planetenleer een verklaring. In VdF wordt daarentegen een beroep gedaan op de ‘vier complexien’ als verklaringsmodel (VdF, 461e.v.). De kern van Margrietes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betoog is dat kinderen die onder hetzelfde gesternte geboren zijn, ook een gelijke ‘nature’ hebben: Ende alle haven sij, wüt yrt verstoen,
Natüre van den planete ontfaen.
Ende dar-umb is hon yn-geboren,
Dat sij sijn van eynre natüren.
Ende man saet sicherlich,
Dat gelich treckt [nä hoem] sijn gelich
Alwege nä hoem, woe id mach. (XI. 961-967)
Over de gelijke ‘nature’ als ‘causa amoris’ schrijft Schnell: ‘Voraussetzung zur Liebe und causa amoris ist gleiche Natur zwischen zwei Menschen [...]. Tugend noch Reichtum könnten Liebe hervorrufen, wenn die gleiche Natur fehle. Die angeborene Eigenart des Menschen ist wichtigste causa amoris.’Ga naar voetnoot186 Schnell beklemtoont dat dit idee nog weinig verspreid was in de volkstalige literatuur: ‘Mit dieser Auffassung stehen Konrad von Würzburg und der Autor des Reinfried von Braunschweig nur innerhalb der deutschen Dichtung (des 13.J.h.) allein. In lateinischer theologischer oder auch wissenschaftlicher Literatur begegnen uns öfter ähnliche Aussagen.’Ga naar voetnoot187 Schnell verwijst daarbij naar Thomas van Aquino die in zijn Summa theologica de ‘nature’ al als grondslag van de liefde erkent.Ga naar voetnoot188 Ook in de HMvL is het thema dus doorgedrongen.Ga naar voetnoot189 Margrietes uiteenzetting kan hier worden geïnterpreteerd als theoretische verantwoording van een in de roman aangekaart thema. Aangezien de aantrekkingskracht tussen mensen een natuurlijk gegeven is, waarop men geen invloed kan uitoefenen, is het ook normaal dat: ‘Id mendt eyn arm knecht
Sulche tzijt eyn conincs kint.
Dar-umb heist man die menne blent.
Etz schertz, mer id deit nature,
Die sich vermaint up ygeliche ure. (XI.978-982)
Precies dit is uiteraard het geval voor Evax en Sibilie, voor Jonas en de koningsdochter van Civele. Door de uitgebreide didactische uiteenzetting over de planetenleer worden de liefdesverbintenissen tussen enkele van de personages in een theoretisch perspectief geplaatst. Het sociale thema, dat vanaf het eerste boek in het werk aanwezig is, wordt hier nog eens scherp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesteld. Ik ga overigens niet akkoord met Van Gijsens interpretatie van deze passage. Zij meent uit Margrietes betoog te kunnen opmaken dat hoewel ‘nature’ verantwoordelijk is voor de aantrekkingskracht van de geliefden, het dwaas is om die neiging te volgen wanneer die je in de armen van iemand uit een lagere klasse zou drijven.Ga naar voetnoot190 Van Gijsen komt tot die interpretatie naar analogie van een zeer vergelijkbare episode in VdF, waarin de liefde van een rijke vrouw voor een ‘arm knecht’ een ‘ongheval’ wordt genoemd. Ik citeer de hele passage: Al dus ghesciet op ertrike,
Dat men heden daghes mint
Van natueren elc sijn ghelike;
Want natuere haer ghelike kint.
Bedi men siet dat selke joncfrouwe
Mint eenen armen knecht soe sere,
Dat si doer minne ende trowe
Met hem avontuert haer ere;
Ende si ontseit hare minne
Meneghen wel gheraecten man
Dies an hare soect met sinne:
Dit doet natuere, diet wel doen can.
En dade die complexie van hare,
Die sknechts complexie ghelijc es,
Dit ongheval en soude oppenbare
Niet ghescien, sijt seker des!’ (VdF 513-528)
Hoewel de overeenkomsten met de HMvL wijzen op rechtstreekse of onrechtstreekse beïnvloeding, is van een dergelijke afkeuring voor gelijkgeaarden van verschillende standen in de HMvL echter geen sprake. Het woord ‘schertz’ dat in hs.B wordt gebruikt, heeft geenszins de negatieve lading die door ‘ongheval’ in VdF wordt gedekt.Ga naar voetnoot191 Bovendien doet Margriete in haar uiteenzetting juist haar best om bestaande (negatieve) clichés te ontmaskeren (XI.983-1004). Ze trekt van leer tegen de lasteraars die vrouwen onkuisheid verwijten en illustreert de natuurlijke aantrekkingskracht met een sterke casus van ‘liefde van verre’: Man hat vernomen wilnere,
Dat eyn vrouwe mijnde eynen man,
Den sij nye mit ougen ain-
Gesien en had, noch he hoere,
Anders dan he nüwe-mere
Van hoere dogt had vernomen,
Ende ouch were vür hoer komen
Syne dogt ind sijne aff[e]re.
Dan wirt hon wille ind hon gerre
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleyn, nochtan dat sij en sagen
Der eyn den anderen in mengen jaeren
Ende mynde dar-nä sonder loes.
Wat deit dit dan altoes
Dat dat hertz wirt altoes getreckt,
Dar sij hon natüre tzü weckt,
Die altoes süecht/yr gelich.
Dit düncken mich reden sicherlich.’ (XI.988-1004)
Hier herkennen we het bijzondere geval van liefhebben van op afstand zonder dat men elkaar ooit gezien heeft: ‘Das Motiv der Fernliebe, des Entstehens von Liebe durch Hörensagen (von der Schönheit und der sittlichen Volkommenheit einer Frau), findet sich u.a. in antiker Dichtung (Ovid), in frühmittelalterlicher Geschichtsschreibung, in arabischer Literatur. [...] Im Gegensatz zu den allermeisten Belegen in anderen Literaturen wird die Fernliebe in der höfischen Liebesdichtung des Mittelalters als ein Qualitätskriterium, und zwar als ein auszeichnendes Merkmal einer Liebesbeziehung verstanden.’Ga naar voetnoot192 Van deze variant van amour de loin is, ook binnen de middeleeuwse literatuur, de antieke relatie tussen de amazonenkoningin Penthesileia en de Trojaanse held Hector het meest bekende voorbeeld. Hun liefdesgeschiedenis wordt door Margriete overigens als prototype van ‘oprechte liefde van verre’ vermeld in haar antwoord op Elionettes vraag (nr. 14) later in dit koningsspel.
Vragen 7 en 8 Het zevende en achtste raadsel zijn van een heel ander kaliber, maar zijn wel met elkaar én met het eerste spelgedeelte verbonden. Eerst vraagt Maurus van Moriane zich bezorgd af of lichamelijke schoonheid binnen een liefdesrelatie belangrijk is. Hoewel dit een traditionele vraag is, met een al even traditioneel antwoordGa naar voetnoot193 -uiterlijke schoonheid vergaat, alleen innerlijke schoonheid blijft bestaan- heeft ze in dit geval toch wel een bijzondere betekenis voor de vragensteller. Van Maurus werd immers al eerder gemeld dat hij niet aan de toenmalige schoonheidsnormen voldeed. Bij zijn introductie als leider van de ‘Manoren’ eerder, werd dat meteen duidelijk gemaakt: Maurus der conine Moriane
brachter 1m Manore,
Die swartz woren gelich den gore. (VIII.935-937)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En in het eerste spelgedeelte luidt het: Maurus, den coninc van Moriane,
De van hüde was also say .(XI.357-358)
Het zal dan ook geen toeval zijn dat uitgerekend Maurus de schoonheidsvraag stelt: hem steekt het antwoord dat lichamelijke schoonheid onbelangrijk is een hart onder de riem. Hij is immers verliefd op de knappe Meliander. Dat die liefde niet noodzakelijk wederzijds is, bleek al uit het eerste spelgedeelte; hier wordt de problematiek opnieuw actueel wanneer Meliander zich afvraagt hoe je je op een elegante manier kan onttrekken aan liefde waarop je geen prijs stelt. Met de vorige vraag van Maurus nog vers in het geheugen, begrijpen we precies wat zij bedoelt. Margrietes antwoord is erg diplomatisch. Uit haar argumentatie blijkt dat er niet veel aan te doen valt. (XI.1046-1060) Melianders vraag sluit uitstekend aan bij haar antwoord in het eerste spelgedeelte, waar zij de boot al voorzichtig had afgehouden door te zeggen ‘dat de pijl haar met de botte kant geraakt had’. Nu komt zij er via een algemene liefdesvraag voor uit dat ze geen prijs stelt op de liefde die haar te beurt valt. Nogmaals blijkt hieruit hoe consistent het koningsspel is opgebouwd, met ook voor de nevenpersonages intriges die kloppen. Dat wordt nog duidelijker in het twaalfde boek wanneer het huwelijk tussen Maurus en Meliander in tegenstelling tot dat van de meeste andere aanwezige koppels, niet plaatsvindt. Maurus kondigt samen met Colosus en Prasis nog wel de vrede af, maar tot een toenadering tot Meliander komt het niet meer: Maurus van Moriane
En dorst hoem nyet/sprechen ain,
Umb-dat he vorde, wael zu voeren,
Dat die pijne were verloren.
Ende ouch en was he kersten nyet
Dat he by reden varen liet. (XII.1441-1446)
Door op die manier de gebeurtenissen op elkaar te laten aansluiten, wordt aan het hele verhaal een opmerkelijke consistentie verleend.
Vraag 9 Ook de Franse koning maakt een liefdeseigenschap tot probleem: ‘Hoe komt het dat een vrouw je door haar handelingen de indruk lijkt te geven dat zij van jou houdt zoals jij van haar, terwijl dat in feite niet zo is?’ Margriete voelt zich voor deze vraag eerst niet bevoegd (XI.1075-1081), maar waagt na enig aandringen toch een poging tot antwoord: ‘het is de liefde die de blik stuurt, zodanig dat je gezichtsvermogen wordt aangetast’: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Id deit menne inde nyet ell,
Die uch besliessen düent die ougen,
Want sij is dar vüere getzoegen. (XI.1088-1090)
Om te bewijzen dat wat je ziet niet altijd betrouwbaar is, geeft Margriete twee natuurkundige voorbeelden: een muntstuk dat je in het water gooit, lijkt wanneer het op de bodem ligt, veel groter dan wanneer je het in de hand houdt; op dezelfde manier lijkt de zon 's morgens wanneer ze opkomt groter dan wanneer ze hoog aan de hemel staat: in dit geval zijn het het water en de (vochtigheid van de) lucht die de vertekening veroorzaken. Zo vervormt ook de liefde je waarneming en wordt alles wat de geliefde doet, geïnterpreteerd als een teken van wederliefde. (XI.1091-1115) Deze voorbeelden komen vermoedelijk uit een natuurkundig traktaat. We vinden ze in elk geval ook terug in De Natuurkunde van het Geheelal (NG), zij het wat anders geformuleerd: Nv wil ic v segghen saen,
Als ghi die sonne int oest siet staen,
Of int west, so scijnt die stede
Meerre, dan si int suyt dede.
Die weke wasom dat al doet,
Daer men die sonne doer sien moet.
Want die wasom is daer nat;
Die sonne trecten an om dat.
Ende die dinc, diemen moet sien
Duer tnatte, scijnt meerre in dien
Dan si altoes van haer seluen es.
Die waerheyt moechdi proeuen des:
Een pennin die leyt in de gront,
Hi scijnt meerre talre stont
Dan als hi daer buten leyt.
Hi bi so proefdi die waerheyt (NG,873-888)
Ook in een (onrechtstreekse) brontekst van de NG, het kosmografische traktaat De sphaera van Johannes de Sacrobosco, komen de voorbeelden voor.Ga naar voetnoot194 Of de HMvL-dichter de redenering met de voorbeelden nu uit de NG, uit De sphaera of uit een ander natuurkundig traktaat heeft gehaald, valt nu niet meer uit te maken. In elk geval had hij blijkbaar de beschikking over dergelijke hooggespecialiseerde wetenschappelijke werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vragen 10 en 12 Celidonie, die als volgende aan de beurt is, vraagt zich af hoe het kan dat de liefde, die edel en goed wordt genoemd, iemand die haar trouw dient, toch verdriet kan doen, in die mate zelfs dat die persoon er gek van wordt. Als concreet voorbeeld noemt ze Amadas (XI.1126-1127).Ga naar voetnoot195 In haar antwoord beklemtoont Margriete het belang van geduld in liefdeszaken. Dat was ook wat Amadas moest leren (XI.1174-1189). Margrietes betoog roept tevens herinneringen op aan de Roman de la Rose waar de minnaar een vergelijkbare boodschap meekrijgt: Granz biens ne vient pas en poi d' eure,
il i covient poine et demeure.
Aten et suefre la destrece
qui orendroit te nuit et blece, (Roman de la Rose, 2027-2030)Ga naar voetnoot196
Ook hier weer sluit de inhoud van een episode uit het koningsspel uitstekend aan bij gebeurtenissen elders in het werk. Door in een passage die perfect op het ongeduld van vooral Evax toepasbaar is, te verwijzen naar Amadas, geeft de auteur hier, naar ik meen, zelf één van zijn bronteksten aan. Om haar standpunt omtrent geduld nog meer kracht bij te zetten, vertelt Margriete het exempel van de beeldhouwer Pygmalion. Die wordt op één van zijn sculpturen verliefd en wacht geduldig tot dat beeld ook levend wordt. (XI.1190-1259) De bron achterhalen waaraan de HMvL-dichter dit exempel ontleende, is geen gemakkelijke opgave. Eén van de mogelijkheden is dat hij het verhaal rechtstreeks uit de Metamorphoses van Ovidius had of, aangezien deze Metamorphoses ook veel gebruikte schoollectuur waren, het uit zijn geheugen navertelde.Ga naar voetnoot197 Nog andere hypotheses zijn denkbaar, maar misschien verbinden we het probleem van de brontekst voor het Pygmalion-exempel beter meteen ook aan het Narcissus-verhaal dat twee raadsels verder aan de orde komt. Ook het verhaal van Narcissus en Echo is een bekend exempel uit de Metamorphoses, dat echter, net als zijn ‘tegenhanger’ Pygmalion, ook buiten het werk van Ovidius een rijke overlevering heeft gekend. Bij Ovidius werd Narcissus, die de mooie Echo afwees en haar daardoor gek van verdriet maakte, door de godin Nemesis gestraft. Hij wordt verliefd op zijn eigen spiegelbeeld dat hij in het water gereflecteerd ziet. Omdat hij het niet kan vatten, wordt hij gek van verdriet en wordt uiteindelijk in een bloem (een narcis) veranderd. Dit traditionele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhaal ondergaat in de loop der eeuwen nogal wat veranderingen, telkens wanneer het wordt aangepast voor eigen gebruik.Ga naar voetnoot198 Beide exempels blijken in de middeleeuwse volkstalige literatuur al vroeg populair geweest te zijn, getuige attestaties in onder meer de Roman de la Rose en de Middelnederlandse vertalingen daarvan. Dat de HMvL-auteur de exempels uit de Roman de la Rose of uit Die Rose van Heinric zou hebben overgenomen, zoals wel eens is beweerd,Ga naar voetnoot199 acht ik weinig waarschijnlijk. Niet alleen ontbreekt het exempel van Pygmalion in Heinrics Rose-vertaling,Ga naar voetnoot200 maar bovendien, en dat is een doorslaggevender argument, kent het Narcissusverhaal in de HMvL een afwijkend slot. In Ovidius' Metamorphoses, net als in de Roman de la Rose en in Heinrics Rose, sterft Narcissus uit frustratie omdat het spiegelbeeld geen enkele interesse toont voor zijn avances. Hij wordt gek van verdriet. In de HMvL wil Narcissus het zo bewonderde spiegelbeeld kussen, maar bij die poging verdrinkt hij in de bron waarin dat spiegelbeeld gereflecteerd is. (XI.1371-1372) Mijn zoektocht naar andere werken waarin het Narcissus-verhaal op die manier afloopt, heeft niet echt veel opgeleverd. Wel wordt op Narcissus' verdrinkingsdood gealludeerd in een dertiende-eeuws chanson van Thibaut de Champagne: Se ma dame ne prent oncor conroi
De moi, qui l'aim par si grant couvoitise
Mult la desir et, s'ele me desprise,
Narcisus sui, qui noia tout par soi.
Noiez sui près, loing est ma garison (mijn cursivering)Ga naar voetnoot201
Verder sterft Narcissus ook de verdrinkingsdood in het vijftiende-eeuwse Middelnederlandse spel Van Narcissus ende Echo, dat door Van Gijsen aan Colijn van Rijssele wordt toegeschreven.Ga naar voetnoot202 Dat is (opvallend!) niet het geval in de Middelfranse brontekst van dit werk, L'histoire de Narcissus et de Echo, waarin Narcissus en Echo niet sterven: ‘[they] abandon themselves to an | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
intermediary existence which is neither life nor death.’Ga naar voetnoot203 Ook in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen (vs.2317-2320 en vs.5797) wordt naar Narcissus' verdrinkingsdood verwezen.Ga naar voetnoot204 Uiteraard is het spel Van Narcissus ende Echo van veel jongere datum dan de HMvL zodat invloed van dit werk op de HMvL uitgesloten is. Het omgekeerde kan echter wel. Aangezien Van Gijsen aannemelijk maakt dat Colijn van Rijssele zich ook in de Spiegel der Minnen op de HMvL heeft gebaseerd,Ga naar voetnoot205 is het m.i. wel mogelijk dat hij het ‘alternatieve’ einde voor zijn Narcissus-spel uit de HMvL heeft gehaald, bijvoorbeeld omdat hij ontevreden was met het halfslachtige slot van zijn Middelfranse brontekst. Dit is een interessante casus voor verder onderzoek. Het feit dat het verdrinkingsmotief ook al in de dertiende eeuw opdook, bewijst dat de HMvL-dichter zich op een bestaande versie van het verhaal heeft geïnspireerd, wat de kans klein maakt dat hij hier daadwerkelijk aan de Roman de la Rose of Heinrics Rose heeft ontleend. Opvallend is bovendien de expliciete zedenles die in de Roman de la Rose aan het Narcissus-exempel wordt vastgeknoopt: Dame, cest essample aprenez,
qui vers vos amis mesprenez;
car se vos les lessiez morir,
Dex le vos savra bien merir.’ (Roman de la Rose 1505-1508)
De dood van Narcissus wordt hier dus op Echo verhaald. In Heinrics Rose wordt de doelgroep uitgebreid tot ‘Gi vrouwen ende gi jonge manne’Ga naar voetnoot206, terwijl het exempel in de HMvL precies geciteerd wordt als voorbeeld van mannelijk chauvinistisch gedrag. Salamine vraagt de koningin duidelijk: Nü bericht mich, is he yet fel
Die-gene die nemans gerren el,
Dan wie sij mit yre mijnnen
Moegen doen die wyff untsennen? (XI.1304-1307)
De boodschap die de HMvL-dichter hier aanbrengt, is dus in elk geval veel vrouwvriendelijker dan dat in de Roman de la Rose of in de Rose van Heinric het geval is,Ga naar voetnoot207 wat de kans op ontlening aan één van deze werken nog verkleint. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan welke bron het Pygmalion-exempel is ontleend, blijft verder onduidelijk. De versie die in de HMvL van het verhaal wordt gegeven, wijkt immers nauwelijks af van de bekende verhalen uit de Metamorphoses of de Roman de la Rose.
Vraag 11 De vraag die de keizer van Rome aan Margriete voorlegt, is een traditioneel minneraadsel:Ga naar voetnoot208 ‘uit welke tekenen kan men afleiden dat men met trouwe, standvastige liefde te maken heeft?’ (XI.1260-1263) Margrietes antwoord op deze complexe vraag bevat vier onderdelen. Ten eerste kan men ware liefde herkennen aan uiterlijke tekenen, ten tweede moeten de harten van twee geliefden één zijn, ten derde mag een man het in een liefdesrelatie geenszins gemunt hebben op de eerbaarheid van een vrouw, noch mag een vrouw -ten vierde- uit zijn op de bezittingen van een man. De ‘uiterlijke tekenen’ worden gepreciseerd als van kleur veranderen, de ogen neerslaan, voor zich uit staren en warmte-opstoten krijgen. (XI.1265-1273) Deze nevenverschijnselen zijn bekend uit de Ars Amatoria van Ovidius en worden getypeerd als ‘Ovidiaanse liefdespathologie’. Bijna alle ridder-minnaars uit middeleeuwse teksten lijden eraan.Ga naar voetnoot209 Het beeld van de stotterende en van kleur verschietende minnaar is zo klassiek dat we het ook in verschillende van de overgeleverde minneraadselverzamelingen terugvinden.Ga naar voetnoot210 De vraag komt opnieuw ook in VdF voor (261-264) en net als in de HMvL bestaat het antwoord uit vier onderdelen, die echter niet helemaal dezelfde inhoud dekken. Ook in VdF worden eerst twee uiterlijke tekenen genoemd: het verlegen neerslaan van de ogen (VdF, 269-272; HMvL, XI.1268-1271) en het verschieten van kleur (VdF, 281-284; HMvL, XI.1267 en 1271-1272). Het derde teken is beheerste mildheid, het vierde openheid en oprechtheid.Ga naar voetnoot211 Dat de harten van twee geliefden één moeten zijn, zoals in de HMvL wordt gepreciseerd, weten we al uit het antwoord op vraag één. Als liefde immers een band is die twee harten bindt, veronderstelt dit dat deze twee harten één zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Margrietes antwoord op de vraag van de Romeinse keizer combineert met andere woorden een heleboel elementen uit traditionele minneraadsels die, mogelijk door de HMvL-dichter zelf, tot een nieuw geheel zijn samengesmeed.
Vragen 13 en 14 De dertiende en veertiende vraag (door Ryoen van Spanje en de amazone Elyonette, die op deze plaats in hs.B verkeerdelijk Elyone van Macedonië wordt genoemdGa naar voetnoot212) sluiten inhoudelijk bij elkaar aan. In beide raadsels komt het eerder al aangekaarte thema van amour de loin aan bod. Ryoen van Spanje vraagt zich af hoe hij een vrouw van wie hij houdt naar hem kan doen verlangen tot hij terugkeert.Ga naar voetnoot213 Over een antwoord op deze vraag hoeft Margriete niet lang na te denken: wanneer je een vrouw net voor je vertrek iets meedeelt en de rest van die mededeling in het vooruitzicht stelt voor bij je terugkeer, zal ze ernaar verlangen te weten wat je bedoelde. Uit de mond van Margriete klinkt dit advies vrij ironisch (althans naar het geïntendeerde publiek toe), aangezien precies zij deze strategie op Echites heeft toegepast, door voor zijn vertrek een tipje van de sluier van haar afkomst op te lichten. De volledige waarheid daaromtrent komt hij pas veel later te weten. De tijdelijke scheiding die zowel Margriete en Echites als Evax en Sibilie moeten doorstaan, terwijl dit geen afbreuk doet aan hun wederzijdse gevoelens, is het levende bewijs dat liefde stand kan houden tijdens een scheiding.
De vraag van Elione (Elyonette) sluit hier perfect bij aan. Zij vraagt zich af of liefde vergaat wanneer twee geliefden van elkaar gescheiden zijn. Margrietes antwoord is voorspelbaar: echte liefde blijft intact, ondanks de scheiding. Ze licht haar standpunt toe aan de hand van enkele beroemde voorbeelden van liefde van op afstand. Daarvoor doet ze een beroep op koppels uit die andere bekende belegering -waarmee de belegering van Constantinopel trouwens expliciet wordt vergeleken (zie VIII.1207-1212)- die van Troje. Uit de Trojaanse strijd noemt zij Ulixes en Penolope, Helena en Parijs en Penthesileia en Hector als voorbeelden. Dat hier tegenover de amazone Elyonette het voorbeeld van Hector en de amazone Penthesileia wordt aangehaald, bewijst nog maar eens dat de HMvL-dichter zijn raadsels niet lukraak aan de verschillende personages uitdeelt. De liefde tussen Hector en Penthesileia is zelfs prototypisch voor wat Schnell ‘Liebe durch Hörensagen’ noemt,Ga naar voetnoot214 dus zonder dat men de geliefde ooit aanschouwd heeft. De amazonenkoningin Penthesileia kwam naar Troje omwille van Hector, maar toen zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar aankwam, was Hector al gesneuveld. Ook eerder in dit koningsspel kwam deze liefdesvariant al aan bod (XI.988-1004).Ga naar voetnoot215 Dat de vragen van Ryoen en van Elyonette in de situatie waarin het koningsspel plaatsvindt, met koppels uit alle hoeken van de wereld, brandend actueel zijn, hoeft wel geen betoog.
Vragen 15 en 16 De twee laatste vragen zijn drieledige minneraadsels. Koning Byhem, die anders dan in de eerste spelronde nu wel als vijftiende aan de beurt is, vraagt wie het meest wordt bemind: de ridder aan wie een beminde vrouw een teken geeft met de voet, aan wie ze een signaal geeft met de hand, of die ze wenkt met de ogen? In haar antwoord geeft Margriete de hand de voorkeur boven de ogen en de voet. Haar redenering is dat de voeten ons minst eervolle lichaamsdeel zijn en de ogen vaak lichtzinnig en bedrieglijk. De handen staan niet alleen in het midden van het lichaam, maar men kan ze bovendien leggen waar men wil. (XI.1487-1520) In tegenstelling tot de meeste van de overige raadsels uit dit koningsspel, die in het onderzoek niet of nauwelijks aan bod zijn gekomen, behoort dit raadsel tot één van de meest bestudeerde minnevraagstukken.Ga naar voetnoot216 Dat heeft niet alleen te maken met de frequente overlevering ervan (cf. infra), maar ook met het opvallend gevarieerde antwoord op de vraag. In het Volksboek Limborch bijvoorbeeld, waar het koningsspel tot vijf vragen gereduceerd is, geeft koning Lodewijc van Frankrijk ‘de ogen’ als antwoord op deze vraag. Dit antwoord wordt afgekeurd en koning Lodewijc wordt voor zijn foutieve repliek gestraft. Net als in de HMvL tracht Margriete de koning ervan te overtuigen dat de hand het ware liefdesteken geeft.Ga naar voetnoot217 Dezelfde versie vinden we uiteraard ook in het uit het Volksboek geëxcerpeerde Dboeck der Amoreusheyt en het op dit werk gebaseerde Cruyt-hofken. In het zelfstandig overgeleverde koningsspelexcerpt is ‘de hand’ eveneens de correcte oplossing.Ga naar voetnoot218 Verder vinden we het raadsel terug in het Niev Clucht Boeckxken, waar alweer de hand het haalt en in Int Paradijs van Venus, waar de ogen de voorkeur krijgen. Ook Van Vaernewijck heeft het raadsel in zijn Questien der Minnen, net als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn brontekst, de Adevineaux amoureux, telkens met ‘de ogen’ als antwoord.Ga naar voetnoot219 Klein noemt nog een andere Oudfranse bron en verwijst ook naar een vroeg Occitaans partimen waarin het raadsel een thema vormt en waar het juiste antwoord eveneens de ogen is.Ga naar voetnoot220 Daarnaast vermeldt Green nog een Engelse variant van het raadsel uit de Winchester Anthology.Ga naar voetnoot221 In totaal zijn er dus minstens twaalf varianten van dit raadsel overgeleverd, waarin de hand of de ogen verkozen worden, met verschillende argumenten.Ga naar voetnoot222 Vooral de raadsels in het zelfstandig overgeleverde koningsspelexcerpt en in het Niev Clucht Boecxken vertonen gelijkenissen met dat in de HMvL. Van der Poel heeft aangetoond dat het minneraadsel uit het Niev Clucht Boecxken een curieuze invloedsvermenging van de HMvL én van het Volksboek Limborch ondergaan heeft: ‘Er is [...] een inhoudelijke overeenkomst tussen het CB [Clucht Boecxken] en VbL [Volksboek Limborch] bij de bespreking van de hand in het antwoord. Wat de bespreking van de ogen en de vraag van het raadsel betreft is het CB echter heel duidelijk verwant aan 75H57 [dit is het zelfstandig overgeleverde koningsspelexcerpt] en in iets mindere mate aan de bron daarvan, RomL [dit is de HMvL]. Bij de bespreking van de voet in het antwoord wijkt CB van alle andere versies af. Met andere woorden: vraag 316 is verbonden met de Limborch-teksten, maar een directe bron kan niet worden aangewezen.’Ga naar voetnoot223 Is het op basis van de verschillende antwoorden op deze vraag in de overgeleverde versies misschien mogelijk om het ontstaan van de twee antwoordentradities te reconstrueren? Als we de antwoorden uit de overgeleverde bronnen op een rijtje zetten, ontstaat het volgende schema: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het overzicht blijkt dat zowel de ‘hand’ als de ‘oog-correctie-hand’ antwoorden op één uitzondering na, met name het CB, allemaal in de directe afstammingslijn van de HMvL zitten. Het antwoord uit het CB is echter, zoals Van der Poel aantoonde, eveneens verbonden met de Limborch-teksten.Ga naar voetnoot224 De overige teksten, met als antwoord ‘oog’, hebben -met uitzondering van de rechtstreekse afhankelijkheid tussen de Adevineaux Amoureux en Marcus van Vaernewijcks Minnecatechismus en het indirecte verband dat er bestaat tussen Int Paradijs van Venus en Van Vaernewijcks werk- geen duidelijke onderlinge relatie.Ga naar voetnoot225 Het zijn Franse, Engelse en Middelnederlandse raadselverzamelingen die in de manier waarop ze vraag en antwoord weergeven nogal verschillen,Ga naar voetnoot226 maar toch ‘de ogen’ als antwoord hebben. Het voornaamste argument om ‘de ogen’ als oorspronkelijk antwoord te beschouwen, is dat die traditioneel ‘portier van de ziel / van het hart’ worden genoemd, ook in het HMvL-koningsspel trouwens (zie XI.754-755). Het is dus goed mogelijk dat het de HMvL-dichter is geweest die het klassieke antwoord heeft gewijzigd. Mogelijk had hij daar ook een goede reden voor. Als we er de contemporaine literatuur op naslaan, dan komt de afwijzing van ‘de ogen’ als optie niet volledig uit de lucht vallen. In Maerlants Wapene Martijn bijvoorbeeld zit een scherp debat tussen hart en ogen, ‘waarin het hart de ogen aanwrijft dat het zo vaak door hen misleid wordt: zij zouden veel te ontvankelijk zijn voor schone schijn, en daarmee zonde. De ogen dienen het hart van repliek: zij zijn slechts de onmisbare uitkijkposten van de mens, maar niet de schuld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indien diens hart zich overgeeft aan een verkeerde levenswandel.’Ga naar voetnoot227 Zelfs in het Gruuthuseliedboek worden de ogen tegen het hart uitgespeeld, met het hart als overwinnaar: in het gedicht ‘De steen die trekt die naalde naar’ staat de gevleugelde zin: ‘Ogen vliegen hier ende daar, maar herte en kan niet liegen.’Ga naar voetnoot228 En in Chrétiens Cligés klaagt Soredamors erover dat haar ogen haar hart verraden hebben: Ses iauz de traïson ancuse
Et dit: ‘Oel! vos m'avez traïe!
Par vos m'a mes cuers anhaïe
Qui me soloit estre de foi’ (Cligés, 474-477)Ga naar voetnoot229
Over de soms bedenkelijke status die de ogen in de Middeleeuwen genoten, schrijft Schnell: ‘Die Moraltheologen des Mittelallters warnten stets vor den Folgen eines durch Erblicken hervorgerufenen sinnlichen Begehrens.[...] Schon den Sündenfall Evas sieht Hrabanus Maurus durch die Begierde der Augen (concupiscentia oculorum) veranlasst [...] Den Augen als Ursache und Einfallstoren der Sünde wurde jedenfalls während des ganzen Mittelalters misstraut.’Ga naar voetnoot230 Vandaar ook de hele discussie over de ogen als uitkijkposten van het lichaam, dan wel van het hart, die eerder in deze analyse al ter sprake kwam. Blijkbaar was dit dispuut vaak toegespitst op de keuze die moest worden gemaakt tussen de ogen en het hart tout court en deze discussie moet in brede lagen van de bevolking zijn doorgedrongen: ‘The topic of the strife between the heart and the eye was of such consuming interest to the preachers of the 12th c. that it is scarcely possible that even the unlettered were unaware of the arguments concerning this strife.’Ga naar voetnoot231 Gezien het dubieuze statuut van ‘de ogen’ als doorgeefluik voor de liefde en de discussie rond de betekenis van ‘hart’ en ‘ogen’ binnen de liefdescasuïstiek, hoeft Margrietes afwijkende ‘hand’-antwoord hier niet meer te verbazen. De dichter nam er een positie mee in in een actueel debat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de laatste vraag legt Pasca Margriete het volgende probleem voor. Twee vrouwen zijn verliefd op dezelfde man. Die beweert de vrouw te zullen verkiezen die ‘sijnen wille’ wil doen. De ene vrouw weigert, in de overtuiging dat liefde na de ‘consummatie’ ervan, vlug voorbij is. De tweede vrouw stelt zich wel inschikkelijk op, omdat zij meent dat diegene die het meeste voor de andere over heeft, de grootste beloning zal ontvangen. (XI.1522-1544) In de inleiding tot wat haar antwoord zou moeten worden, parafraseert Margariete de vraag, maar verder komt ze niet, want met een beslist ‘Mer mijn vrouwe steit op, wir moesen goen,
Ende beiden bijs tzü eynre andere tzijt.’ (XI.1556-1557)
wordt het koningsspel afgesloten. Het antwoord op de vraag komen we hier niet te weten, maar dankzij de raadselverzameling van Klein kunnen we het toch gissen: - Dame, celle qui desiree est longuement, pour ce que, comme plus est la chose desiree, (et) myeulx plaist et plus y treuve on d'amour et de joye quant on l'a, et lors [on] multipli[e] celle amour en tous parfais biens.Ga naar voetnoot232 Hegman verwijst voor dezelfde vraag met antwoord ook nog naar Jehan de Grieviler en naar Andreas Cappellanus: ‘Facilis perceptio contemptibilem reddit amorem, difficilis eum carem fuit haberi.’Ga naar voetnoot233 Waarom het koningsspel plots afbreekt, zonder dat er een antwoord wordt geformuleerd, is moeilijk met zekerheid te zeggen, al behoort een pragmatische reden tot de mogelijkheden. Is het immers niet denkbaar dat de dichter de vraag openliet, om het publiek ertoe aan te zetten verder over deze en andere minnevragen te discussiëren?Ga naar voetnoot234 Nu de toon gezet is, zou het antwoord op de vraag voor de hand moeten liggen. Binnen de HMvL wordt immers de liefde zonder onmiddellijke bevrediging als ideaal gepropageerd: al in het eerste boek stelt Margriete haar liefde in het vooruitzicht, maar Echites moet wachten tot boek zeven vooraleer hij haar voor het eerst mag kussen en tot boek twaalf voor het tot een huwelijk komt; Heinric leert dan weer door het passionele liefdesavontuur met Europa wat hoofse liefde niet is. Hij wordt tijdens zijn verblijf in de Venusburcht klaargestoomd voor de hoofse liefde met Eusebia van Constantinopel. Pas in het twaalfde boek komt er een toenadering tussen beiden, terwijl vanaf Boek VII al wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesuggereerd dat ze elkaar meer dan aardig vinden. De (mannelijke) personages moeten hun liefdesaspiraties eerst leren beheersen, vooraleer het tot een huwelijk kan komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. ConclusieIn het tweede koningsspelgedeelte wordt meer nog dan in het eerste met vragen en antwoorden aansluiting gezocht bij verhaalinterne gebeurtenissen. Een aantal situaties uit het werk krijgen in de loop van het koningsspel een theoretisch fundament. Erg duidelijk is gebleken dat vragen en antwoorden niet lukraak in de mond van personages worden gelegd, maar zorgvuldig worden toegekend. Dit zorgt voor een uitgebalanceerde karaktertekening van de deelnemers aan het spel, die ook vaak blijkt te kloppen met hun optreden in de voorgaande boeken of in het laatste boek. Deze strategie zorgt ervoor dat het spel als geheel een erg consistente indruk maakt. Vooral in het tweede spelgedeelte deed de dichter veelvuldig een beroep op geleerde kennis uit antieke geschriften of uit de natuurwetenschappen. Welke implicaties dit heeft voor het dichtersprofiel zal worden behandeld in Hoofdstuk XII van dit proefschrift. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Compositie en zingevingUit een grondig inhoudelijk onderzoek van het HMvL-koningsspel is gebleken dat het kader voor het spel geleverd wordt door de VdP / Cassamus, maar dat dit kader wordt opgevuld met vragen en antwoorden die niet onder één noemer te vatten zijn. Enkele van de raadsels zijn bekend uit de traditionele minneverzamelingen of uit de contemporaine literatuur, maar vaak wordt aan de traditie een originele wending gegeven, door een creatieve aanpassing van de vraag of door een afwijkend antwoord. In die zin komt de HMvL-dichter tegemoet aan wat vermoedelijk toch één van de voornaamste bedoelingen van het koningsspel was: zijn creativiteit op het gebied van het beantwoorden van minneraadsels demonstreren. Het gaat er niet zozeer om wàt men als antwoord geeft, dan wel hoé men dit antwoord weet te beargumenteren.Ga naar voetnoot235 Vooral in het tweede spelgedeelte wordt er voor de antwoorden beroep gedaan op hoogwetenschappelijke kennis. Het dichtersprofiel dat zich hieruit laat afleiden, zal in het twaalfde hoofdstuk meer uitgebreid aan bod komen. Belangrijker voor een goed begrip van het koningsspel in de tekst is de vaststelling dat deze didactische uitweidingen uit het tweede spelgedeelte in de mond van Margriete worden gelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tijdens dit koningsspel staat haar personage centraal. Als ‘koningin’ levert zij het bewijs dat ze zelfs aartsmoeilijke vragen op een verstandige en efficiënte manier kan beantwoorden. Van een bang, onzeker en hulpeloos meisje in het eerste boek is zij nu een wijze en volwassen vrouw geworden, die het koningsspel met stevige hand leidt. Haar rol in dit spel symboliseert ontegenzeggelijk het eindpunt in haar evolutie, die elf boeken eerder begonnen is. Zij demonstreert haar superioriteit bovendien uitgerekend op het vlak van de liefde, waarmee zij in het eerste en het vierde boek zoveel moeite had. Nu slaagt ze er zelfs probleemloos in om anderen op dat vlak advies te geven. Dat Heinric en Echites tijdens dit koningsspel op de achtergrond blijven, hoeft dan ook niet te verbazen. Zij hebben immers reeds eerder, tijdens hun avonturentochten hun hoofsheid gedemonstreerd. Hun evolutie was bij hun aankomst in Constantinopel al zo goed als afgerond.
De analyse van de inhoud van de raadsels heeft bovendien duidelijk gemaakt dat het koningsspel intrinsiek met de overige boeken verbonden is. Niet zelden wordt er in de antwoorden van één van de deelnemers een theoretisch standpunt geformuleerd in verband met liefdesgebeurtenissen die personages eerder in het werk hebben meegemaakt. Daardoor heeft dit koningsspel niet het uitzicht van een traditionele collectie minnevragen, waarin alle aspecten van de liefde vaak lukraak door elkaar aan bod komen. Met de inlassing van een ruim 1400 verzen lang koningsspel net voor de finale, plaatst de dichter alles wat de liefde aangaat uit de rest van het werk in perspectief. Daar waar de theoretische adviezen uit de Avonturenburcht in het tiende boek betrekking hadden op ridderschap en sociale status, levert het koningsspel de theoretische fundamenten voor de liefdeskwesties. Het spel zou in die zin ook nergens beter hebben kunnen staan dan precies net vóór het twaalfde boek, waarin het enige wat nog staat te gebeuren de afronding van het verhaal is. In Boek X en XI is door middel van didactische uiteenzettingen de boodschap geëxpliciteerd; nadien kunnen alle verhaaldraden worden afgehecht.Ga naar voetnoot236
Als we rekening houden met al het voorgaande, dan wordt ook duidelijk waarom de dichter zich voor de invulling van het door de VdP of Cassamus geleverde kader niet kon beperken tot de klassieke raadsels uit die brontekst. De HMvL-dichter had grootsere plannen met zijn koningsspel. Hij wist het spel door middel van op maat gesneden raadsels te verbinden met zijn gehele werk. De manier waarop het koningsspel in het hele werk is ingelast, laat zien dat de HMvL-dichter zijn werk perfect overzag en in staat was het over zeer grote afstand te structureren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder onderzoek zou zich moeten toespitsen op de relatie tussen het HMvL-koningsspel en het hoofs-didactische gedicht Van der Feesten, dat grote stukken tekst met de HMvL gemeenschappelijk heeft. Het zou interessant zijn om na te gaan op welke manier beïnvloeding tussen beide werken tot stand is gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Specifieke intertekstualiteit?De vraag naar de al dan niet bewust aangebrachte relaties met de VdP / Cassamus is hier eenvoudig te beantwoorden. Ik meen dat ik in het voorgaande heb aangetoond dat de functie van het koningsspel binnen de HMvL veel meer bepaald wordt door de inhoud van de raadsels die het spel opvullen, dan door de ontlening van het kader aan de VdP / Cassamus. Ik zie dan ook geen enkele reden om voor de HMvL van een specifiek-intertekstuele relatie met de brontekst te spreken. |
|