Een literair-historisch onderzoek naar de effecten van ontleningen op de compositie en de zingeving van de 'Roman van Heinric en Margriete van Limborch'
(1998)–Lieve De Wachter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk VII
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Fergus en FerguutVan de Oudfranse Fergus, geschreven door de in de epiloog genoemde Guillaume le Clerc, wordt in het huidige onderzoek aangenomen dat hij ontstond rond 1200.Ga naar voetnoot3 Deze datering is nochtans niet helemaal onproblematisch. Zemel stelt ca.1200 voor op basis van het feit dat de Fergus een literaire reactie was op de Conte du Graal van Chrétien de Troyes (gestorven omstreeks 1190), maar z.i. niet ontleent aan de Continuations die door verschillende dichters na 1200 zijn geschreven.Ga naar voetnoot4 Zemel geeft wel toe dat er tussen een passage uit de Fergus en een handeling in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Continuation direct of indirect een verband moet bestaan. Hij meent echter dat de Fergus niet aan die Tweede Continuation kan ontlenen omdat ‘voor een publiek dat bekend was met de Tweede Continuatie, Guillaumes voorstelling niet meer zou “kloppen”.’Ga naar voetnoot5 Ik hoef op deze problematiek hier niet erg diep in te gaan, aangezien ze buiten het bereik van dit proefschrift valt, maar of daarmee het definitieve woord is gezegd met betrekking tot deze afhankelijkheidsrelatie valt te betwijfelen.Ga naar voetnoot6 Omdat van de Tweede Continuation gewoonlijk wordt aangenomen dat ze tussen 1200 en 1220 ontstaan is,Ga naar voetnoot7 wil ik hier liever uitgaan van een (meer voorzichtige) datering van de Fergus in het eerste kwart van de dertiende eeuw.
De Fergus is een niet-historische Arturroman in verzen in de stijl van Chrétien de Troyes, dus met een Doppelweg-structuur. Slechts twee handschriften zijn van het werk bewaard gebleven, beide van omstreeks 1300. Behalve de Huon de Bordeaux zijn er geen andere Oudfranse teksten bekend die aan de Fergus ontlenen.Ga naar voetnoot8 Afgaande op die gegevens lijkt het werk een vrij beperkte populariteit te hebben genoten. Van de auteur, Guillaume le Clerc, wordt op basis van dialectkenmerken in het werk aangenomen dat hij uit het Noorden van Frankrijk (Picardië) afkomstig moet zijn geweest. Meer is over hem niet geweten. Ondanks de vele Schotse toponiemen in de roman is het werk geen ancestrale Schotse roman.Ga naar voetnoot9 In wiens opdracht het tot stand is gekomen, blijft voorlopig nog duister. Een opdrachtgever in Noord-Frankrijk, of zelfs Vlaanderen, behoort tot de mogelijkheden.Ga naar voetnoot10
Van de Fergus is slechts één buitenlandse vertaling bekend: de Middelnederlandse Ferguut. Kuiper typeert dit werk als ‘een vereenvoudigde, licht bekorte vertaling/bewerking’Ga naar voetnoot11 en ook Zemel stelt dat er bij de overgang van Frans naar Diets een vereenvoudiging qua romantype heeft plaatsgevonden. Volgens Zemel houdt deze vereenvoudiging verband ‘met een bestemming van de Ferguut voor een ander publiek dan dat van de Fergus. [...] Het toegepaste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vereenvoudigingsprocédé doet vermoeden dat de Middelnederlandse auteur werkte voor een publiek dat niet over de literaire kennis van zaken beschikte en evenmin een literaire attitude had zoals het Chrétiense romantype vereist, en dat bij het beluisteren van een roman een dergelijk niveau ook niet verlangde.’Ga naar voetnoot12 De Paepe gaat nog een stap verder door te stellen dat ‘het [...] overigens zeer de vraag [is] of hij [daarmee wordt de dichter bedoeld] een enigszins meer dan oppervlakkige kennis had van Perceval's graalavontuur’ en hij meent uit de tekst zelfs te kunnen afleiden dat de dichter ‘noch de Perceval van Chrétien noch de Vulgaat-Queste kende.’Ga naar voetnoot13 Dit laatste is onwaarschijnlijk omdat de Ferguut een aantal toevoegingen bevat ten opzichte van zijn brontekst, waaruit precies een vertrouwdheid van de auteur blijkt met het Vulgaat-complex (de Oudfranse Lancelot en Prose-trilogie met Joseph d'Aritmatée, Merlin en de Suite Merlin).Ga naar voetnoot14 Besamusca stelt dat de bewerker zijn werk op die manier heeft willen laten aansluiten bij een traditie, zodat het herkenbaar wordt als een ‘produkt van geschoold kunstenaarsschap’.Ga naar voetnoot15 Janssens gaat ervan uit dat deze verwijzingen ook het publiek iets gezegd kunnen hebben. Volgens hem lijkt de Middelnederlandse dichter ‘het publiek uit te nodigen zijn verhaal te interpreteren tegen de achtergrond van het Lancelotcomplex.’Ga naar voetnoot16 Janssens veronderstelt voor de Middelnederlandse Ferguut met andere woorden een hoge graad van intertekstuele subtiliteit die noch De Paepe, noch Zemel, noch Kuiper onderkennen. Ik hoef hier op deze problematiek niet verder in te gaan, maar de discussie typeert wel de zeer uiteenlopende opvattingen die over deze intrigerende tekst en zijn relatie met andere middeleeuwse werken bestaan. Een aantal van deze stellingnamen zullen ook verderop nog ter sprake komen.
Kuiper toonde in 1989 in zijn proefschrift op basis van een uitgebreid dialectonderzoek aan dat de Ferguut in Vlaanderen is geschreven en niet in Brabant, zoals Besamusca eerder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veronderstelde.Ga naar voetnoot17 Wie de opdrachtgever van de Ferguut precies was, staat vooralsnog niet vast, al heeft Kuiper het werk in de omgeving van Arnulf IV van Oudenaarde, een lid van de Vlaamse lagere adel, gesitueerd.Ga naar voetnoot18 Zonder Arnulf van Oudenaarde af te doen als een onmogelijke kandidaat, schuift Besamusca ook de mogelijkheid van iemand uit de omgeving van het (mogelijk tweetalige?) Vlaamse grafelijke hof als kandidaat-opdrachtgever naar voren.Ga naar voetnoot19 De Ferguut dateert van na de totstandkoming van het Vulgaat-complex, dat wil zeggen na ca.1235.Ga naar voetnoot20 Het werk is slechts in één enkel handschrift van rond 1350 overgeleverd (Leiden, Universiteitsbibliotheek Ltk. 191).Ga naar voetnoot21 Dat handschrift is Oost-Vlaams of West-Brabants, met ingrepen van een corrector die het duidelijk aanpaste aan een Brabants taaleigen.Ga naar voetnoot22 Het lijkt er dus op dat het handschrift daarmee getuige is ‘van een verbreiding van de Ferguut in oostelijke richting: de Vlaamse tekst, overgeleverd in een Vlaams-Brabantse redactie, werd gecorrigeerd voor een opdrachtgever in Brabant.’Ga naar voetnoot23 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. De Middelnederlandse Ferguut en de HMvL1. Verbanden tussen de HMvL en de Ferguut op codicologische grondenOpmerkelijk is dat de handschriftelijke overlevering van de Ferguut dit werk op twee verschillende manieren in verband brengt met de HMvL. Ten eerste is er het vermoeden dat de convoluut waarin de Walewein en de HMvL (Leiden, Ltk. 195) zitten en de convoluut met daarin behalve de Ferguut ook Floris ende Blancefloer, Der ystorien bloeme, Esopet, Die bediedenisse van der missen en Die dietsche doctrinale (Leiden, Ltk. 191), reeds in de middeleeuwen bij elkaar hoorden, gelet op de voordrachttekens die zowel in de Ferguut als in de HMvL voorkomen.Ga naar voetnoot24 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten tweede blijkt de kopiist van de Ferguut ook het Plantijn-Moretus fragment van de HMvL te hebben afgeschreven, H54A bij Kienhorst,Ga naar voetnoot25 en heeft diezelfde kopiist ook gewerkt aan het Brusselse Cassamus-fragment, een fragment van Alexanders Geesten, en de Gentse Rijmbijbel-fragmenten; daarnaast zou ook een Rijmbijbel-fragment uit het Rijksarchief van 's-Hertogenbosch van zijn hand zijn.Ga naar voetnoot26 Dit is echter niet het enige verband tussen de HMvL en de Ferguut. Naast codicologische overeenkomsten bestaan er tussen beide werken ook opvallende inhoudelijke affiniteiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Modellering van een passage uit de HMvL op een episode uit de Ferguuta. Samenvatting en situering van de episodesIn de Middelnederlandse Ferguut situeert de passage waarom het hier gaat, namelijk Galienes liefdesbekentenis, zich in het eerste tekstgedeelte, dat een vrij getrouwe vertaling van de Oudfranse tekst is.Ga naar voetnoot27 In de volgende samenvatting zal ik de naam van het mannelijke hoofdpersonage uit het Middelnederlandse werk gebruiken, al had het Franse equivalent er even goed kunnen staan.
Samenvatting Ferguut Op weg naar de zwarte rots, waar hij de geduchte Zwarte Ridder zal verslaan, overnacht Ferguut op het kasteel Lidel, waar op dat ogenblik ook de wondermooie nicht van de kasteelheer, de jonkvrouw Galiene, logeert. Die raakt tijdens het korte verblijf van Ferguut zo in de ban van de liefde, dat ze na een grote innerlijke tweestrijd de ridder in zijn slaapkamer gaat opzoeken. Wanneer ze in omfloerste bewoordingen haar gevoelens aan hem bekent, wordt ze door de ridder afgewezen. Na dit mislukte liefdesaanzoek vlucht Galiene weg. Wanneer Ferguut na zijn overwinning op de Zwarte Ridder bij het kasteel terugkomt en merkt dat Galiene ervandoor is gegaan, ontvlamt hij op zijn beurt in liefde. Het vervolg van Ferguuts avontuur zal erop gericht zijn Galiene terug te vinden, een queeste die samenvalt met de zoektocht naar een wit schild. Uiteindelijk bevrijdt de ‘ridder met het witte schild’ de burcht van Galiene, hij verslaat al zijn tegenstanders tijdens een tornooi en mag met Galiene in het huwelijk treden. In de HMvL vinden we de passage van Europa's liefdesbekentenis in een vroeg stadium van Heinrics avonturentocht terug. In de zoektocht naar zijn zus Margriete is het avontuur in Milaan in het derde boek voor Heinric pas de tweede grote etappe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenvatting Boek III van de HMvL Aan het begin van het derde boek van de HMvL ontmoet Heinric Europa, de ongelukkige gravin van Milaan, terwijl die op weg is naar de Duitse keizer om hulp te vragen bij familiale en politieke strubbelingen met haar oom Fromont. Deze laatste betwist Europa's erfrechten, Heinric, die met de misdeelde gravin te doen heeft, verslaat haar oom tijdens een tweegevecht. Europa is zo onder de indruk van het optreden van de onbekende ridder, dat zij ‘mit mennen bevoen’ is. (III.201) Zeer tot haar vreugde stelt de civitein van Milaan Heinric als beloning een huwelijk met de gravin voor. Heinric wijst dit aanzoek echter af. Europa is ontroostbaar en vreest deze klap niet te boven te zullen komen. Wanneer ze door liefdesgevoelens verscheurd, 's nachts de slaap niet kan vatten, maakt ze haar opwachting in Heinrics kamer, waar Heinric haar vreugdevol ‘ontfaet’. 's Ochtends vertrekt hij desondanks uit Milaan en laat Europa ‘Mit kinde bevoen’ (III.769) achter. Heinric redt in Calabrië nog het leven van de ter dood veroordeelde koningin, maar kan de zaak niet afmaken. De tweekamp waartoe hij zich engageert, wordt met twee jaar verdaagd. Na het oponthoud in Calabrië komt Heinric terecht in de Venusburcht, waar hij gedurende twee jaar zal blijven en waar hij van Vrouwe Venus zelf uitvoerige lessen zal krijgen over het wezen van de liefde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Vergelijking van de liefdesbekentenis van Galiene met de liefdesbekentenis van EuropaGlobaal kunnen de overeenkomsten tussen de scènes waarin respectievelijk Galiene en Europa hun liefde opbiechten, als volgt worden samengevat: terwijl de ridders rustig liggen te slapen, verkeren de vrouwen in grote onrust. Ze zijn hals over kop verliefd geworden op de ridder die bij hen logeert. Na veel wikken en wegen begeven ze zich schaars gekleed naar zijn bed, maken hem wakker en bekennen hem hun liefde. Ook op het letterlijke vlak zijn er voor wat deze episode betreft, opvallende parallellen tussen de Middelnederlandse Ferguut en de HMvL. Knuttel staafde eerder al zijn beïnvloedingshypothese met vijf welgekozen passages die letterlijke invloed verraden. Omdat zijn observaties onvolledig waren, vul ik ze hier aan met eigen voorbeelden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel de episode van het nachtelijke bezoek ook in de Fergus voorkomt, lijkt een aantal zinswendingen zo specifiek voor zowel de Ferguut als de HMvL, dat het meer dan waarschijnlijk bij de Middelnederlandse tekst is geweest dat de HMvL-dichter de mosterd heeft gehaald. Het meest opvallend zijn de verzen ‘Wel bequam hare sijn gelaet’ en ‘Hoere bequam alle sijn geläyt’, de vermelding van ‘ene pelse’ en een ‘pelsken’, de identieke rijmwoorden ‘quam’ en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘vernam’ in de negende passage, het vers ‘Dat sine wecte liselike’ in de tiende passage evenals de term ‘Minne’ daar. Janssens heeft in zijn proefschrift de bevindingen van Knuttel als uitgangspunt genomen om de parallelle uitwerking van deze liefdesbekentenis in monoloog en dialoog aan te tonen.Ga naar voetnoot36 De niet-factische conflictmonologen, inclusief positiewisselingen van de jonkvrouwen, komen in beide werken opvallend overeen.Ga naar voetnoot37 Janssens kwam tot de bevinding dat Europa's monoloog in de HMvL, ook al biedt hij geen rechtstreekse voorbereiding tot exemplarisch handelen, toch hoofs genoemd kan worden omwille van de reflectie over norm en affect en ook omdat Europa zichzelf in het conflict tot prima causa maakt, dat wil zeggen niet door de uiterlijke gebeurtenissen tot causale reactie wordt gedwongen. Dit geldt m.i. a fortiori voor de conflictmonoloog van Galiene. Uit haar zeer bezonnen en omfloerst taalgebruik blijkt dat zij nog meer dan Europa, in staat is om gedistantieerd te spreken. Met deze uitspraak over de ‘hoofsheid’ van Galiene, waag ik mij in een discussie die enkele jaren geleden in gang werd gezet door Zemel en al spoedig vanuit een benadering met de nadruk op ‘gender’ gecountered werd door Lie en Van der Poel.Ga naar voetnoot38 Kort samengevat komt deze polemiek op het volgende neer. Traditioneel wordt Ferguuts reactie op Galienes liefdesaanzoek -hij wijst haar af en stuurt haar weg- geïnterpreteerd als onhoofs en boers.Ga naar voetnoot39 In het voetspoor van Kuiper, die daar tegen inbrengt dat het toch wel Galiene is die de schaamte voorbij is aangezien ze zichzelf ‘aanbiedt’,Ga naar voetnoot40 betoogt Zemel dat Galiene een vergrijp tegen de hoofse norm begaat, terwijl Ferguut in feite geen enkele blaam treft. Tegen deze stellingname hebben Lie en Van der Poel dan weer geargumenteerd dat enkel Galiene zelf haar eigen gedrag afkeurt, terwijl noch de verteller, noch Ferguut dat doen. Ondermeer daaruit leiden zij af dat Galienes gedrag in de middeleeuwse context van het werk niet als onhoofs werd ervaren. Op het einde van dit hoofdstuk zal ik op basis van mijn bevindingen over de (on)hoofsheid van Heinric en Europa ook een standpunt innemen in de hiervoor geschetste polemiek.
De aanloop tot de liefdesbekentenis met de eraan voorafgaande conflictmonoloog is in beide verhalen dus sterk gelijklopend. Ferguuts en Heinrics reactie op de bekentenis is dat echter allerminst. In de Ferguut veroorzaakt Galienes liefdesbekentenis een anticlimax. Ferguut grijpt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar eerst wel vast (‘Ferguut gegreepse herde saen’ (1469)), maar wanneer zij dan van wal steekt met een liefdesmetafoor over haar hart dat verloren is, begrijpt hij haar niet of weigert haar te begrijpen en stuurt haar vrij brutaal de laan uit (‘vliet!’). Galiene laat het daar niet bij zitten en maakt haar bekentenis explicieter (1485-1494) maar dit werkt Ferguut maar op de lachspieren (1495). Hij maakt haar duidelijk dat het hem om andere dingen te doen is dan liefde (‘Joncfrouwe, omme ander dine ben ic uut / Dan omme dusdane saken, comen’ (1496-1497)). In de HMvL nodigt Heinric Europa na haar bekentenis daarentegen uit om bij hem in bed te komen liggen (‘By [Gode], wille-komen, maget vry. / Nü koempt her ligen neven my. / Ich ben urs harde blijde.’ (III.647-649)) en zo ‘hadde he van hoer tzu loene’ (III.658) Die nachtelijke reünie blijft niet zonder gevolg, want de gravin blijkt achteraf zwanger en zal het leven schenken aan een zoontje, Olyvier. Waarom de afloop van de episode in de HMvL niet op de Ferguut gemodelleerd is, zal in de volgende paragraaf centraal staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. De macrostructurele verplichtingen ten opzichte van de Aeneis1. Invloed van de Conte du Graal?In zijn proefschrift suggereert Janssens dat er in de afloop van de liefdesscène met Heinric en Europa mogelijk invloed te bespeuren is van de Conte du Graal (CdG) van Chrétien de Troyes.Ga naar voetnoot41 Dit zou uiteraard markant zijn omdat de Fergus al een literaire reactie op de CdG was én omdat Guillaume le Clerc, de auteur van de Fergus, het motief van de nachtelijke visite van Galiene aan Fergus zelf uit dit werk heeft gehaald. Als Janssens' hypothese klopt, dan betekent dit dat de HMvL-dichter behalve de Ferguut ook de ‘bron van de bron van zijn bron’ geconsulteerd heeft, ofwel de bron van de Fergus, waarnaar de Middelnederlandse Ferguut-dichter zijn tekst heeft bewerkt. Het lijkt de moeite waard om Janssens' suggestie op zijn waarschijnlijkheid te toetsen.
In Chrétiens CdG doet zich de volgende situatie voor. Op een nacht vindt Perceval onderdak op het kasteel van de mooie Blancheflor. Nadat de vermoeide ridder zich na het eten te rusten heeft gelegd, knielt een schaarsgeklede Blancheflor 's nachts wenend aan zijn bed. Ze huilt zo erg dat ze zijn hele gezicht nat maakt en hem wekt. Op zijn vraag wat ze daar komt doen, antwoordt Blancheflor dat de burcht een hele winter en een zomer belegerd werd door Engygeron, hofmeier van Clamadeu van de Eilanden. Van de driehonderd uitgelezen ridders die weerstand moesten bieden, zijn er nu nog maar vijftig over. Blancheflor is ten einde raad en staat naar eigen zeggen op het punt zelfmoord te plegen. Perceval | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoeft niet verder na te denken en nodigt de ongelukkige jonkvrouw onmiddellijk bij zich in bed uit. Zo, in een lange omhelzing verenigd, blijven zij liggen tot het ochtendgloren.Ga naar voetnoot42 In tegenstelling tot Galiene in de Ferguut en tot Europa in de HMvL handelt Blancheflor in de CdG niet uit verliefdheid. Ze is enkel bekommerd om de redding van haar land. Daarom begeeft ze zich naar Percevals bed en barst er in tranen uit. Perceval zal Blancheflors droevige verhaal over de bezetting de volgende dag als een gedroomde gelegenheid zien om zijn ridderlijke kwaliteiten te demonstreren. Hoewel ze het hem (pro forma) afraadt, zal hij de strijd tegen de belegeraars opnemen. Blancheflors innerlijke tweestrijd is in niets te vergelijken met de complexe conflictsituatie in het hoofd van Galiene en Europa. Wel is ze, net als haar twee navolgsters, zenuwachtig en onrustig. Haar gemoedstoestand leren we echter niet, zoals in de Fergus / Ferguut en de HMvL, via complexe conflictmonologen kennen, maar wel uit het episch bericht.Ga naar voetnoot43
De parallelle passages die ook al door Janssens werden opgemerkt, vertonen in beide werken inderdaad zekere gelijkenissen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast deze overeenkomsten, die al bij al weinig specifiek zijn, zijn er mogelijk nog meer parallellen tussen de CdG en de HMvL. Die gelijkenissen hebben voornamelijk te maken met de rol die de vrouw verder in het hele gebeuren vervult. In beide werken maken de helden hun geliefden kort na het nachtelijke bezoek duidelijk dat ze niet kunnen blijven, omdat ze nog een opdracht te vervullen hebben. Perceval gaat verder op zoek naar zijn moeder, Heinric naar zijn verdwenen zus Margriete. Beiden beloven echter wel expliciet om terug te keren wanneer hun queeste erop zit:
Ook Ferguut wil eerst nog een opdracht vervullen en zich pas dan om de liefde bekommeren, maar de omstandigheden in de Ferguut zijn op dat ogenblik wel anders dan in de CdG en in de HMvL. Bovendien zal Galiene later zelf het object van Ferguuts queeste worden. In de Ferguut fungeert de bekentenis van Galiene dan ook als een belangrijk motorisch moment dat het verdere verloop van de handeling zal sturen. Voor zover we dat correct kunnen inschatten, is dat niet op dezelfde manier het geval in de CdG of de HMvL. De CdG stelt ons in dat verband voor problemen want door het onvoltooide karakter van dit werk kan elke uitspraak over potentiële gebeurtenissen in het niet-overgeleverde tekstgedeelte niet anders dan tentatief en erg vrijblijvend zijn.Ga naar voetnoot45 Of het de bedoeling was dat Perceval en Blancheflor op het einde van de CdG verenigd zouden worden, is onduidelijk. Zemel meent van niet. Hij ziet voor Blancheflor in de CdG nog slechts een kleine rol weggelegd: ‘Blancheflor [...] is een “amie” van voorbijgaande aard.’Ga naar voetnoot46 En naar aanleiding van de driebloeddruppelscène in het werk, waarin Perceval een ochtend lang in mystieke trance naar drie bloeddruppels in de sneeuw staart, omdat hij er een afbeelding in meent te zien van het gelaat van zijn geliefde, stelt Zemel: ‘de geliefde vrouw is geworden tot een symbool, dat vervaagt wanneer de sneeuw gaat smelten.’Ga naar voetnoot47 In de CdG moet de vrouw uiteindelijk wijken voor de graal: ‘Er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wenkt een christelijk geïnspireerd ridderschap dat een profane “amour” en “chevalerie” overstijgt.’Ga naar voetnoot48 Daartegenover staat echter de visie van diegenen die menen dat Blancheflors rol in de CdG niet onderschat mag worden. De episode van de drie bloeddruppels in de sneeuw lijkt er in die optiek op gericht om duidelijk te maken dat Perceval op dat ogenblik, enkele honderden verzen voor zijn verhaaldraad in de CdG afbreekt, nog steeds door liefde bevangen is.Ga naar voetnoot49 Bovendien is er het commentaar van tijdgenoten in de vorm van de Continuations op de CdG. In de Tweede, Derde en Vierde Continuation keert Perceval in elk geval terug naar de burcht van Blancheflor, wat erop wijst dat de continuators niet meenden dat de rol van Blancheflor na de episode van de drie bloeddruppels definitief was uitgespeeld. Ook in de Parzival van Wolfram von Eschenbach (ca.1210) huwt Parzival met zijn geliefde, daar Condwiramurs geheten.
De scène van de drie bloeddruppels in de CdG bewijst in elk geval dat Blancheflors impact in het verhaal niet beperkt blijft tot die ene nachtelijke ontmoeting met Perceval. Dat is duidelijk anders voor wat Europa in de HMvL betreft. Na Heinrics vertrek uit Milaan is er van de gravin nauwelijks nog sprake. Anders dan Perceval wijdt Heinric geen enkele gedachte meer aan zijn vroegere geliefde. Het is zelfs Echites die het (door Heinric verwekte) zoontje van de gravin later het leven zal redden. In het tweede tekstgedeelte zal Heinric zich richten op de bevrijding van Constantinopel en de ermee samenhangende liefde voor een andere vrouw, de keizersdochter Eusebia, met wie hij in het twaalfde boek ook zal huwen. De HMvL lijkt in dat opzicht met de CdG overeen te komen, omdat de aandacht daar in het tweede deel ook voornamelijk lijkt uit te gaan naar een groter en belangrijker ideaal, het verwerven van de graal. Zoals gezegd, valt het echter niet uit te sluiten dat in het CdG-concept ook Blancheflor uiteindelijk opnieuw een plaats zou krijgen. Hoewel er dus een aantal gelijkenissen bestaan tussen de afloop van de bekentenis-scène in de HMvL en de CdG die invloed van dit laatste werk op de HMvL suggereren, meen ik dat er (tegelijkertijd?) ook een ander beïnvloedingsmechanisme actief is geweest. Dat moeten we m.i. zoeken in het werk dat de macrostructuur van de HMvL heeft bepaald: Vergilius' Aeneis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De AeneisIn het vierde boek van de Aeneis beleeft Aeneas een passioneel liefdesavontuur met de Carthaagse koningin Dido. Tijdens een storm worden ze in elkaars armen gedreven, wat het begin is van een kortstondige relatie. Aeneas wordt er door de boodschapper Mercurius, in opdracht van Jupiter, naderhand aan herinnerd dat niet op de kusten van Carthago, maar wel op de oevers van Italië het nieuwe Troje gevestigd moet worden. De Trojaan beslist om Carthago en dus ook Dido te verlaten; die blijft bedrogen en verweesd achter. Frappant is dat Dido, net als Europa, door een mannelijke verwant wordt belaagd. Dido heeft af te rekenen met haar agressieve broer Pygmalion, Europa met haar oom Fromont. Dido wordt anders dan Europa weliswaar niet zwanger achtergelaten, al wenst ze vurig dat dit wel het geval was geweest: saltem si qua mihi de te suscepta fuisset
ante fugam suboles, si quis mihi parvulus aula
luderet Aeneas, qui te tamen ore referret,
non equidem omnino capta ac deserta viderer. (Aeneis IV, 327-330)
[= O mocht ik tenminste voordat gij vlucht een kind van u bezitten, een kleine zoon Aeneas die te spelen zit in de voorhof en in zijn gezichtje althans uw trekken duidelijk weerspiegelt! Dan zou ik mij niet zo misleid gevoelen, niet helemaal verwaarloosd en verlaten.]Ga naar voetnoot50
Beide vrouwen zijn bij het vertrek van hun geliefde ‘seir besweirt’ (HMvL, III.714-766; Aeneis, IV.296-553). Europa wenst Ich wolde ich schoenre doede doet
Lege, ind Got mijns untfarmde. (III.716-717)
Waar Europa enkel dit verlangen uitspreekt, brengt Dido haar voornemen ook ten uitvoer en pleegt zelfmoord (Aeneis, IV.663-673).Ga naar voetnoot51
Het is pas in het tweede deel van het werk (het zesde tot en met twaalfde boek) dat Aeneas en Heinric het ware doel van hun tocht, de ‘bevrijding’ van respectievelijk Latium en Constantinopel en de stichting van een nieuw rijk met henzelf aan het hoofd, zullen bereiken. Het liefdesgeluk krijgen ze er als een bonus bovenop in de persoon van de dochter van de heersende koning en keizer: respectievelijk Lavinia en Eusebia. Dido komt in de Aeneis nog even ter sprake in het zesde boek waar Aeneas haar tijdens zijn tocht in de onderwereld (het dodenrijk) ontmoet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ze is echter nog steeds erg boos op hem en van een echte confrontatie is dan ook geen sprake. In het tweede tekstgedeelte speelt Dido geen enkele rol meer, net zo min als Europa in de HMvL.
Alles wijst erop dat de HMvL-auteur met de macrostructuur van de Aeneis voor ogen, verplicht was om de verhaallijn van de Ferguut te verlaten. Anders dan in de Ferguut wilde hij naar analogie van de Aeneis een held die de zoektocht naar de geliefde niet als doel had, maar zich in het tweede tekstgedeelte ging bezighouden met de ‘bevrijding’ van een groot rijk, waarvan hij zelf leider zou worden. Of de HMvL-dichter voor de concrete invulling van de afwikkeling van de episode daarnaast ook een beroep op de CdG of een Middelnederlandse vertaling daarvan heeft gedaan, laat ik dan ook verder in het midden. In elk geval zijn de overeenkomsten met de Aeneis m.i. van groter belang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Specifieke intertekstualiteitLaten we trachten om het effect van de verbinding tussen de HMvL enerzijds, de Ferguut en de Aeneis anderzijds, in een hypothese te vangen. Dat de toenadering van Europa tot Heinric en de daaropvolgende liefdesbekentenis, door de dichter is bedoeld als knipoog, is, geloof ik, zeer aannemelijk. Binnen de Ferguut is de bekentenisscène van Galiene aan Ferguut een erg belangrijk motorisch moment, dat Ferguuts queeste in het tweede romangedeelte zal sturen. Enkel en alleen al het feit dat de HMvL-dichter zich op deze cruciale fase inspireert om er een episode uit zijn eigen werk mee vorm te geven, volstaat als signaal naar de Ferguut. De dichter heeft als bedoeling gehad dat de bekentenis van Europa werd gelezen tegen de achtergrond van de liefdesbekentenis in de Ferguut. Op die manier wordt er een verwachtingspatroon opgebouwd dat in de afwikkeling van de scène echter wordt doorbroken. M.i. is er hier niet enkel sprake van récriture op auteursniveau, maar ook van specifieke intertekstualiteit! De Middelnederlandse HMvL-dichter wil dat de link met de Ferguut herkend wordt, maar maakt tegelijk duidelijk dat Heinrics weg van die van Ferguut zal afwijken. Het is de bedoeling dat het publiek de variant doorziet en begrijpt dat Heinrics avonturentocht een andere wending zal krijgen. Tegen de achtergrond van de Aeneis (reminiscenties aan dit werk duiken her en der in de HMvL op) is de afwijking op de Ferguut bovendien perfect verklaarbaar. Hier wordt dan ook zowel met de Ferguut als met de Aeneis een specifiek intertekstuele link gelegd. De bewust gelegde link met de Aeneis verklaart ook waarom het verweesd achterblijven van Europa, ondanks de uitdrukkelijke belofte van Heinric dat hij bij haar zou terugkeren, in de tekst niet hoeft te worden verantwoord. In het licht van de Aeneis, waarin ook Aeneas naar Dido | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet meer omziet, is dit perfect normaal. Dit pleit voor de hypothese dat het ook de bedoeling van de dichter was dat de Aeneis-verbinding door het publiek zou worden begrepen.
Net zoals dat voor BGP en voor de Trojeroman het geval was, wordt de intertekstualiteitshypothese ook hier weer ondersteund door de vaststelling dat de Ferguut effectief in Brabant moet hebben gecirculeerd op het ogenblik dat de HMvL er tot stand kwam. Dat beide werken in elkaars buurt hebben gefunctioneerd, valt bovendien af te leiden uit de eerder vermelde codicologische elementen. Dit maakt het aannemelijk dat de HMvL-dichter de link met de Ferguut niet alleen zo heeft bedoeld, maar dat hij door het publiek ook op die manier zal zijn begrepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Compositie en zingevingDoor de dubbele ontlening kan de compositie en zingeving van deze episode, anders dan in de twee voorgaande hoofdstukken, het best in een aparte paragraaf worden behandeld. Eerst en vooral verdient het vermelding dat de HMvL-dichter zich hier een uiterst competent ‘puzzelaar’ toont met ontleningen uit verschillende bronteksten. Door zijn werkwijze wordt duidelijk dat hij het hele romanconcept met de verregaande invloed van de door de Aeneis bepaalde macrostructuur zeer gedetailleerd in zijn hoofd moet hebben gehad. Hij slaagt erin een ontleende episode herkenbaar te houden, maar tegelijkertijd ook te ‘herschrijven’ volgens het concept van de roman zoals hij dat in het hoofd had.
Wanneer we dan naar de betekenis van de episode met Europa's liefdesbekentenis in de HMvL gaan kijken, dan blijkt uit deze passage dat zowel Europa zelf als Heinric op hoofs vlak nog heel wat te leren hebben. Het duidelijkst is dat voor Heinric. Nadat hij in het tweede boek op het ridderlijke vlak al had bewezen dat hij weliswaar dapper, maar toch vooral onbesuisd en overmoedig te werk ging, demonstreert hij nu iets vergelijkbaars op het vlak van de liefde. Door bij Europa een kind te verwekken, verraadt hij zijn beperktheid op het vlak van de hoofse liefde. Deze hoofse onvolkomenheid wordt pas op het einde van het derde boek geremedieerd, wanneer Heinric door Vrouwe Venus zelf gedurende twee jaar in haar burcht wordt ‘geïnterneerd’ om er liefdeslessen te ontvangen. En ook Europa gaat niet vrijuit! Hoewel haar conflictmonoloog hoofse allures heeft (cf. supra), zondigt ook zij tegen de hoofse gedragsregels. Zo kent ze zelfs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de naam van haar geliefde niet op het ogenblik dat ze zich aan hem geeft.Ga naar voetnoot52 Ook zij heeft op hoofs vlak dus nog wel wat te leren. Op basis van dit inzicht kunnen we ook een standpunt innemen in de (eerder vermelde) discussie over de (on)hoofsheid van Ferguut en Galiene. Anders dan in de HMvL lijkt de bekentenisepisode in de Ferguut me niet expliciet bedoeld om de onhoofsheid van de personages in de verf te zetten. Zemel heeft gelijk als hij stelt dat Ferguut geen vergrijp tegen Galiene begaat, maar slechts om uitstel vraagt.Ga naar voetnoot53 Uit Ferguuts reactie op Galienes bekentenis kunnen we inderdaad afleiden dat de held in een ‘beperkte’ fase verkeert. ‘Hij is nog niet getroffen door de liefde en zijn streven is eenzijdig erop gericht om zich als “chevalier” waar te maken.’Ga naar voetnoot54 Maar evengoed hebben Lie en Van der Poel gelijk wanneer ze argumenteren dat Galienes gedrag noch door de verteller, noch door Ferguut als negatief wordt voorgesteld en enkel door haarzelf expliciet wordt veroordeeld. Uit deze evaluatie van haar eigen gedrag blijkt, paradoxaal genoeg, haar hoofsheid.Ga naar voetnoot55 Door de vergelijking met de HMvL zien we als het ware in een spiegel dat de Ferguut-dichter met deze episode in de Ferguut niet de bedoeling had zijn personages expliciet als onhoofs voor te stellen. Beiden doen het in elk geval beter dan Heinric en Europa, die veel zwaarder zondigen tegen de hoofse gedragscode.
Het effect van de Ferguut is daarnaast mogelijk ook voelbaar op thematisch vlak. Door zich te inspireren op de Ferguut, baseert de HMvL-dichter zich immers op een werk waarin, zoals in de HMvL zelfGa naar voetnoot56, het afkomstthema centraal staat. De Fergus / Ferguut lijken in de reflectie over het samengaan van adeldom en ridderschap een belangrijk stadium te representeren.Ga naar voetnoot57 In de voorganger van de Fergus, de CdG, zijn Percevals ouders beiden nog van hoge adel. De held, die onwetend is over zijn identiteit, heeft een hele tijd nodig om de in hem aanwezige hoofse ‘potentie’ ook in ‘act’ om te zetten. In de Fergus en de Ferguut is de vader van de hoofdpersoon een dorper; zijn moeder is van adel. Zijn vader heeft hem voor een dorpers bestaan voorbestemd en laat hem de ploeg trekken, maar doordat Fergus / Ferguut in wezen de zoon is van zijn adellijke moeder, kan hij het toch tot briljant hoofs ridder brengen. De HMvL-dichter gaat in deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
evolutie nog een stap verder. Naast een aantal adellijke hoofdpersonages introduceert hij ook enkele sociaal mindere goden zoals Evax en Jonas, die het zonder adellijke roots moeten stellen. Waar in de CdG en de Fergus / Ferguut ‘bloedadel’ nog gold als conditio sine qua non voor een evolutie naar hoofsheid toe, lijkt in de HMvL ‘zielenadel’ die rol te gaan vervullen. Ik acht het aannemelijk dat de HMvL-auteur, die zich op de Ferguut heeft geïnspireerd, het nieuwe hoofse ridderschapsconcept ook bewust tegen de achtergrond van dat werk vorm wilde geven. Vandaar ook dat zelfs de hoog-adellijke afkomst van Margriete in het eerste boek al moest worden geproblematiseerd. Ik kom hierop ook in de volgende hoofdstukken nog terug. |
|