Een literair-historisch onderzoek naar de effecten van ontleningen op de compositie en de zingeving van de 'Roman van Heinric en Margriete van Limborch'
(1998)–Lieve De Wachter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk V
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Berte en BeerteHet verhaal van het meisje Berte dat met de koning zal huwen, maar door een jaloerse rivale onschadelijk wordt gemaakt door haar midden in een woud achter te laten, moet in de Middeleeuwen erg bekend en populair zijn geweest, afgaande op de meer dan twintig versies die van dit stofcomplex in verschillende talen zijn overgeleverd.Ga naar voetnoot2 Het oudste verhaal werd bewaard in de Chronique saintongeaise (ca.1225). De kern van de intrige, het motief van de opzijgeschoven bruid, is een bekend sprookjesmotief dat onder meer voorkomt in De ganzenhoedster, één van de door de gebroeders Grimm verzamelde sprookjes. Memmer geeft een inhoudsoverzicht van de lange versies van het verhaal, die vooral in Frankrijk, Italië, Spanje, Duitsland en de Lage Landen voorkomen.Ga naar voetnoot3 Zoals Van Gijsen vaststelt, is het moeilijk te achterhalen wanneer en hoe de historische moeder van Karel de Grote, die Bertrada heette, in dit sprookje verzeild is geraakt. De vermelding van ‘Berte aus granz pies’ in Floire et Blanchefleur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(ca.1160) als dochter van de hoofdpersonages en als moeder van Karel de Grote wijst erop dat de sage toen al bekend was.Ga naar voetnoot4
De meest invloedrijke bewerking van de Berte-stof is ongetwijfeld de Oudfranse van Adenet le Roi, die op het einde van de dertiende eeuw tot stand kwam. Van dit werk zijn er negen handschriften bewaard gebleven.Ga naar voetnoot5 Adenet heeft het werk geschreven aan het hof van Gwijde van Dampierre in Vlaanderen. Voordien was hij een protégé van de hertog-dichter Hendrik III van Brabant, maar na diens overlijden in 1261 braken er in Brabant woelige tijden aan en mogelijk was dit één van de redenen waarom Adenet zich verplicht zag elders onderdak te zoeken.Ga naar voetnoot6 Het hoogtepunt van Adenets creativiteit situeert zich tussen 1272 en 1285 en lijkt samen te vallen met de topperiode uit de regering van de graaf van Vlaanderen. In die tijdsspanne publiceert de dichter in elk geval vier werken, zoals hij duidelijk maakt aan het begin van zijn Cleomadés.Ga naar voetnoot7
Kort samengevat komt de inhoud van Berte aus grans piés (BGP) van Adenet le Roi hierop neer: Berte, dochter van koning Floire en koningin Blanchefleur van Hongarije, zal huwen met de Franse koning Pépin. Na een lange reis naar Parijs slaagt Margiste, de moeder van Bertes kamermeisje, erin om tijdens de huwelijksnacht haar eigen dochter, Aliste, voor Berte te laten doorgaan. Dit kan omdat de meisjes sprekend op elkaar gelijken. Het enige waarin Berte zich uiterlijk van Aliste onderscheidt, zijn haar grote voeten.Ga naar voetnoot8 Berte wordt door de bedriegster aan vier misdadigers overgeleverd, die haar in het woud moeten doden. De verraders, Tibert, Morans, Godefrois en Renier, zijn echter zo onder de indruk van Bertes onschuld en schoonheid dat ze haar niet ombrengen, maar in het woud achterlaten. Dan volgt een lange dooltocht van Berte door het woud. Het meisje legt een eed af: indien God haar veilig door het woud loodst, zal zij haar ware afkomst verborgen houden, tenzij haar maagdelijkheid bedreigd zou worden. Uiteindelijk komt ze bij het hol van een kluizenaar die haar de weg naar het huisje van Simon en Constance wijst waar ze als pleegdochter wordt opgenomen. Berte munt er uit in het werken met zijde en kant. Het verraad komt uit wanneer Blanchefleur haar vermeende dochter een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezoek brengt en de kleine voeten van de valse koningin bemerkt. De schuldigen worden gestraft, maar daarmee is Berte nog niet teruggevonden. Het probleem lost zichzelf op wanneer Pépin tijdens een jachtpartij Berte in het woud aantreft. Onder de indruk van haar schoonheid wil hij met haar de liefde bedrijven, maar haar gelofte indachtig, maakt Berte zich bekend als de echte koningin en dus Pépins echtgenote. Later, bij haar pleegouders, trekt zij die bekentenis echter weer in. Pépin verzoekt Bertes ouders om haar te identificeren. Dat gebeurt en alles komt goed. Berte schenkt het leven aan drie kinderen, onder wie Karel de Grote. De bron van Adenets versie van de tekst is ons niet overgeleverd, maar uit heel wat elementen blijkt dat Adenet het traditionele Berte-verhaal serieus heeft aangepast: ‘De belangrijkste inhoudelijke innovaties die doorgaans aan Adenet worden toegeschreven, vloeien voort uit zijn streven naar verhoofsing, rationalisering en idealisering van de Berte-legende.’Ga naar voetnoot9 Ook de gelofte die Berte in het woud aflegt, is door Adenet ingevoerd. In andere versies van de tekst, en in de verwante sprookjes, wordt de echte bruid tot zwijgen gedwongen door bedreiging of verminking.Ga naar voetnoot10 Ik kom op die aanpassingen door Adenet verder nog terug, voor zover ze significant zijn voor de vergelijking van de Berte-stof met het Margriete-verhaal in de HMvL.
Van de Middelnederlandse vertaling (bewerking) van het verhaal, die rond 1300 gedateerd wordt, is enkel een zwaarbeschadigd dubbelblad bewaard gebleven, dat sinds 1965 in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel wordt bewaard onder signatuur IV 398-7.Ga naar voetnoot11 Volgens de Bouwstoffen van het MNW stamt het fragment uit het begin van de veertiende eeuw; Deschamps plaatst het daarentegen in de vijftiende eeuw. De taal van het handschrift wordt omschreven als ‘Westmiddelnederlands’.Ga naar voetnoot12 De inhoud van het fragment komt overeen met de verzen 2800-2900 en 3000-3075 van Adenets versie.Ga naar voetnoot13 Inhoudelijk situeert het fragment zich op het einde van het verhaal, nadat Pepijn Beerte in het woud ontmoet heeft en zij verklaard heeft dat ze koningin van Frankrijk is. In wat van de Middelnederlandse tekst nog overblijft, kunnen we lezen dat Pepijn Beerte meeneemt naar haar pleegouders, Symoen en Constance, en duidelijkheid eist over de afkomst van het meisje. Beerte, die bemerkt dat het gevaar voor verkrachting geweken is, komt op haar bekentenis terug. Daarop laat Pepijn de ouders van Beerte uit Hongarije overkomen. Beerte wordt geïdentificeerd als de vermiste koningin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besamusca en Van Gijsen tonen aan dat de Middelnederlandse tekst in grote lijnen hetzelfde verhaalt als Adenets versie, terwijl er tussen de twee teksten toch ook vrij grote inhoudelijke verschillen bestaan.Ga naar voetnoot14 De intrige heeft dezelfde fasering gehad in het Oudfrans en in het Middelnederlands: pas na de ontdekking van het bedrog ontmoet en belaagt Pepijn Beerte. Ook de gelofte van Beerte, een innovatie van Adenet, moet in het Middelnederlands zijn voorgekomen.Ga naar voetnoot15 Daar staat tegenover dat de vertaler-bewerker soms uitbreidt, een voorkeur heeft voor directe rede, extra motiveringen toevoegt en er blijkbaar naar streeft zijn gedicht levendiger en logischer te maken dan zijn brontekst. Besamusca en Van Gijsen verwerpen de mogelijkheid dat de dichter van de Middelnederlandse tekst een ons onbekende bewerking van de tekst van Adenet volgde, die hij getrouw zou hebben weergegeven. Ze argumenteren dat de verschillen tussen de tekst van Adenet en de Middelnederlandse Beerte volledig zijn toe te schrijven aan de dichter van de Middelnederlandse vertaling / bewerking, die vermoedelijk zijn tekst tot stand bracht op basis van de tekst van Adenet.Ga naar voetnoot16 Gezien de fragmentarische overlevering van de Middelnederlandse Beerte, zal ik voor de vergelijking met de HMvL uiteraard gebruik maken van de Franse tekst van Adenet le Roi. Ik zal in de volgende paragrafen dan ook steeds naar de vrouwelijke hoofdpersoon verwijzen als ‘Berte’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Modellering van Margrietes lotgevallen volgens de Berte-stofSamenvatting van de Margriete-episode uit Boek I van de HMvLHet ziet ernaar uit dat een gedeelte van de avonturen van Margriete in het eerste HMvL-boek gemodelleerd zijn op de lotgevallen van Berte. Om de lezer in staat te stellen de episode waarover het gaat binnen de HMvL te plaatsen, vat ik ze hieronder samen. De HMvL gaat van start met een jachtpartij. Tijdens deze jacht verdwaalt de jonge Margriete, dochter van de Limborchse hertog, in het woud. Aan paniek overgeleverd, begint ze te klagen en te bidden. 's Nachts wordt haar paard door een beer verscheurd en zelf kan ze ternauwernood aan het roofdier ontsnappen door in een boom te klimmen. Ze ontmoet een koopman die door rovers is uitgeschud en samen begeven ze zich op weg naar Limborch. Uitgehongerd komen ze aan een kapel, die echter een rovershol blijkt te zijn. Ze doen er zich te goed aan het aanwezige voedsel tot ze door de aankomst van de rovers weer op de vlucht worden gejaagd. Terug in het woud botsen ze op een wagen met vrouwen. De leidsvrouwe blijkt de jonge hertogsdochter te kennen en belooft haar terug bij haar ouders te brengen. Op de burcht, waar ze na een lange rit aankomen, vindt Margriete haar ‘vader’ terug, die haar met een knappe jongeling, zoon van de aanvoerster, verlooft. Wanneer Margriete | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor de maaltijd echter een kruis slaat en haar tafelgebed begint, verdwijnt het hele tafereel in het niets en bevinden Margriete en de koopman zich opnieuw in het woud. Een eerste vergelijking tussen de dooltocht van Berte in BGP en van Margriete in de HMvL reveleert al een aantal opvallende inhoudelijke gelijkenissen: de jonge vrouwen -opmerkelijk is dat ze allebei nauwelijks 16 zijn!-Ga naar voetnoot17 zoeken wenend, klagend en biddend hun weg door het ondoordringbare woud. De ontberingen die ze lijden, zijn verschrikkelijk: honger, kou, rovers en wilde dieren (een beer!) maken immers de bossen onveilig. Hun enige toevlucht is God, die ze dan ook bestoken met gebeden. Wanneer ze uiteindelijk onderdak vinden, geven ze hun ware afkomst niet prijs en gaan ze incognito door het leven. Bij hun gastfamilie maken de meisjes zich zeer geliefd. Uit de volgende paragrafen mag blijken hoe subtiel de overeenkomsten tussen beide teksten wel zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Woudepisode met gebeden en klachtenIn haar analyse van BGP merkt Colliot op dat Adenet meer dan 650 verzen aan de vlucht van zijn heldin in het woud spendeert. Dat is veel meer dan in andere werken waarin het thema van ‘het vluchtende meisje in het woud’ wordt uitgewerkt.Ga naar voetnoot18 Ook Margrietes dooltocht door het woud wordt over meer dan 600 verzen uitgespit: van vs.116 tot vs.791 in hs.A (675 verzen) en van vs.113 tot vs.783 (670 verzen) in hs.B. In een middeleeuws werk is een verblijf in het woud meestal beladen met betekenis. Traditioneel is het woud dé plaats bij uitstek van het dolen, waarbij het landschap in feite naar een dieper niveau verwijst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De moreel-psychische toestand van het personage blijkt in bepaalde gevallen onafscheidelijk met het woud te zijn verbonden [...]. In het woud heeft het personage de bekende wereld achter zich gelaten [...] en is ten prooi aan radeloosheid en vertwijfeling (Margriete); hier worden de personages met zichzelf en met hun vroeger gedrag geconfronteerd [...]; hier nemen ze fundamentele levensopties [...]. Het woud betekent voor de evoluerende personages dikwijls een keerpunt in hun leven: het staat aan het begin van een bewust beleefd bestaan.Ga naar voetnoot19 In middeleeuwse werken, niet in het minst in ridderromans, heeft het woud niet enkel een episodische betekenis, maar reflecteert het ook de innerlijke weg van de personages.Ga naar voetnoot20
Het bovenstaande is niet alleen van toepassing op ridders in ridderromans, maar gaat ook op voor het verblijf van Berte en van Margriete in het woud. Hoe hun gemoedstoestand in de loop van hun lange dooltocht verandert, kan onder meer worden opgemaakt uit de evolutie in de gebeden en klachten waarmee ze God bestoken.Ga naar voetnoot21 Vanaf het ogenblik dat de meisjes zich realiseren dat ze zich alleen in het gigantische woud bevinden, zijn ze ten prooi aan angst. In die noodsituatie is God hun enige toeverlaat: Pour la Femme dans la forêt, la vraie terreur consiste dans la solitude de son état, et la jeune héroïne n'a qu' un seul recours tout spirituel, Dieu - Dieu qu'on invoquera non pas dans une ‘longue prière’ mécanique, litanie invraisemblable par son étendue et son tour oratoire [...] mais par un appel au secours incessant devant les dangers qui renaissent d'heure en heure.Ga naar voetnoot22 Tijdens haar verblijf in het woud, spreekt Berte in totaal vijftien gebeden of klachten uit.Ga naar voetnoot23 Margriete aanroept God tijdens de woudepisode vijf maal in een gebed of in een klacht en voegt daar tijdens haar overtocht naar Athene nog één gebed aan toe. Ook in Athene, waar ze opnieuw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in kritieke omstandigheden terechtkomt, uit ze nog enkele gebeden.Ga naar voetnoot24 In de meeste gebeden van Berte en Margriete staat het thema ‘help mij uit de nood’ centraal (HMvL, I.125-128; 157-161; 441-447; 846-852; 1935-1942; 1957-1959; 2055-2083; BGP, 777-779; 819-822; 970-972; 1047-1048; 1152-1153). In enkele gebeden nemen de vrouwen God als getuige van hun ongelukkige toestand (HMvL, I.673-674; 1833-1833; 1937-1940; 1963-1978; BGP, 777-779; 791-799; 1046) of stellen ze zich onder zijn bescherming of onder de bescherming van Maria of een andere heilige (HMvL, I.125-126; 677; 1314-1315; 1941-1942; 1950-1952; BGP. 759-762; 819-822; 826-829; 864-868; 895-897; 929-930; 970-972; 974-978; 1066-1069). Bij Berte komen daar nog een aantal gebeden bij waarin zij haar verraders vervloekt en hen het slechtste toewenst (BGP, 776; 878-879).Ga naar voetnoot25 Nu is het louter voorkomen van vergelijkbare gebeden in twee teksten allerminst een stabiele basis om tot beïnvloeding te besluiten. Dat bewijst Labande, die uit maar liefst 41 chansons de geste, waaronder BGP, 83 gebeden selecteert en thematisch ordent.Ga naar voetnoot26 Hij merkt op dat gebeden in middeleeuwse teksten schering en inslag zijn in alle mogelijke omstandigheden en dat ze bijgevolg ook vaak een toposkarakter hebben.Ga naar voetnoot27 Aangezien de meeste gebeden in BGP en HMvL echter deel uitmaken van een woudepisode die nog meer opvallende gelijkenissen vertoont (cf. infra) en aangezien in beide werken het aantal gebeden bovendien significant hoger ligt dan in de overige door Labande bestudeerde teksten,Ga naar voetnoot28 meen ik dat het hier om meer gaat dan identieke topoi. In dat licht is een meer doorgedreven vergelijking van de gebeden in beide teksten verantwoord.
In het hierna volgende overzicht wordt in de linkerkolom telkens (een stuk uit) de klacht of het gebed van Berte opgenomen; in de rechterkolom vinden we de overeenstemmende verzen uit de HMvL. Ik beperk me bij deze vergelijking tot die klachten en gebeden die woordelijke overeenkomsten vertonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de in het schema vermelde passages heeft met name het gebed met de verwijzing naar de geboorte van Christus uit een maagd en naar de drie wijzen een toposkarakter.Ga naar voetnoot29 Ik laat het hier dan ook verder buiten beschouwing. Bij de overige overeenkomsten gaat het daarentegen om zeer concrete karakteristieken (honger, smalle paadjes) die niet in Labandes overzicht voorkomen, wat de kans verhoogt dat er daadwerkelijk van beïnvloeding sprake is.
Ook de angst van de meisjes voor wilde dieren komt in beide teksten uitgebreid aan de orde: ‘Que mengier ne me puist nule beste mortal’ (732), ‘Ne gart l'eure que bestes m'i aient | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
acueilloite.’ (774), ‘Destourt mon cors de honte que ne soie malmise / Ne de beste sauvage devoree ne prise’ (821-822), ‘Ainmi! lasse’, fait eie, ‘je criasse haro, / Mais je n'os pour ces bestes k'en ce bois glatir o.’, ‘Me tiengne ours ou lyons qui toute me defroe.’ (863) en ‘Qu'eles [bedoeld wordt: de dieren] me mengeront plus tost crue que cuite’ (927), ‘Ou je serai mengie ains qu'il doie esclairier’ (968) bidt Berte in BGP. In de HMvL vernemen we in het episch bericht Dat sij bleyff in den walt verloren
Under die beysten inde die diere,
Die dar schenen ungehüre [........], (I.121-123)
en: Want so sij me gijngen, so sij me sägen
Diere, dä sij sich aff intsoegen. (I.312-313)
Nog belangrijker dan de woordelijke overeenkomsten tussen de gebeden en klachten in beide werken is echter de manier waarop ze evolueren en de implicaties die deze evolutie heeft voor het karakter van het personage. Berte komt in haar gebeden bijvoorbeeld gaandeweg tot een soort ‘identification avec Dieu’, waardoor ze zich uiteindelijk waardig acht op de liefde van God en zijn moeder een beroep te kunnen doen om haar te redden.Ga naar voetnoot30 Labande noemt een dergelijke identificatie een kenmerk van vele door hem bestudeerde gebeden: ‘Après que celui qui prie a énuméré un nombre plus ou moins grand de faits connus par l'Écriture, ou plus rarement par la tradition, auxquels s'attache sa foi, il conclut en implorant la grâce divine, qui ne peut manquer de lui être accordée en échange.’Ga naar voetnoot31 Voor Berte impliceert deze evolutie echter ook dat ze naar het einde van haar verblijf in het woud toe zelfstandiger wordt en haar lot begint te aanvaarden. Stilaan geeft ze haar vroegere gezindheid op en kijkt ze op een volwassener manier tegen haar lotgevallen aan. De omschakeling in haar houding kunnen we het best afleiden uit het lange gebed waarin ze haar gelofte aflegt. Ik illustreer dit aan de hand van een korte analyse van deze passage.Ga naar voetnoot32 Nadat ze zich in haar gebed de lijdende Christus aan het kruis voor de geest heeft gehaald (BGP, 1039-1041) en er de (door en door christelijke) gedachte aan heeft verbonden dat de lijdenden in de hemel vergoed zullen worden (BGP, 1042-1045), maakt Berte de overstap naar haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
persoonlijke casus: ze is bereid deze aardse kwellingen te accepteren, op voorwaarde dat God haar het leven redt: Puisqu'il vous plaist, biau sire, que j'aie a endurer,
Je vueil pour vous mon cors traveillier et pener;
Or me vueillez, biau sire, de ce perill geter. (BGP, 1046-1048)
Colliot wijst erop dat deze gelofte een opvallend juridisch karakter heeft;Ga naar voetnoot33 het gaat om een ‘contract’ waarin zelfs een uitzonderingsmaatregel is opgenomen. Als tegenprestatie is Berte bereid tot een opoffering: ze zal haar ware identiteit verborgen houden en incognito door het leven gaan, tenzij haar maagdelijkheid op het spel zou staan: ‘[...]
Que ja mais ne dirai, tant com porrai durer,
Que soie fille a roi ne k'a Pépin le ber
Soie fenme espousee, ja mais n'en quier parler,
[...]
Se ce n'est par un point, celui en vueil oster:
Je le diroie avant, pour moi faire douter,
Que dou cors me laissasse honnir ne vergonder;
Ma virginité vueil, se Dieu plaist, bien garder,
Car qui pert pucelage, ce est sans recouvrer.
Dieus me doinst et sa mere de mon veu si ouvrer
que a leur amour puisse droite voie assener!’ (BGP, 1051-1061)
God lijkt het ‘contract’ te willen aanvaarden, want onmiddellijk nadat ze deze gelofte heeft afgelegd, vindt Berte de weg naar het hol van de kluizenaar en vandaar naar het huisje van Simon en Constance. Haar leed is op dat ogenblik nog niet helemaal geleden, maar toch verminderen de klachten en de gebeden in hevigheid en frequentie.
Bij Margriete constateren we een vergelijkbare evolutie. Uit haar eerste gebeden spreekt een grote passiviteit. Ze roept God aan naar aanleiding van concrete problemen die het resultaat zijn van de netelige toestand waarin ze zich bevindt. Zo beklaagt ze zich in haar eerste gebed over de smalle paadjes en de invallende duisternis (I.125-131), in haar derde gebed over het nijpende hongergevoel (I.289-290). In de loop van de woudepisode wordt dit klachtenkarakter echter overstegen. Net als Berte put Margriete uitgebreid uit haar kennis van Gods weldaden voor de mens.Ga naar voetnoot34 Margrietes conclusie is, net als die van Berte, dat ze Gods bijstand nu wel verdiend heeft: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nä-dat uns de paffen leren,
Here, ind sicher woer is’, sade sij,
‘Ende ichz gelouve, so müyst ir mij
Dorch ure groet doegt gehengen,
Dat icht tzu guden ende müte brijngen
Al mijn vernoy ind mijn misvall,
So-dat icht müyss tzu spele all
Vertrecken moge. Des müyst ir,
Volmachde Got, gegonnen mir.’ (I.844-852)(mijn cursivering)
Van een gelofte, zoals in BGP, is in de HMvL geen sprake, maar net als in de Oudfranse tekst evolueert samen met de inhoud van de gebeden ook het karakter van het vrouwelijke hoofdpersonage, want kort na dit laatste gebed constateren we ook bij Margriete de eerste tekenen dat ze het avontuur aanvaardt. Anders dan Berte bevindt ze zich op dat ogenblik al niet meer in het woud, maar op het schip naar Athene. Nog voor ze van boord gaat, illustreert ze haar nieuw verworven zelfstandigheid in een monologische reactie: Die maget sade: ‘Mich behoirt
Tzu verdragen mijn misvall.
Got, alst ure wille ist, so sal
Mijn dijnck al tzu besten komen.’ (I.904-907)
En hoewel die zelfstandigheid een flinke deuk krijgt wanneer blijkt dat de graaf en gravin van Athene haar omwille van haar vermeende verleidingskunsten een kopje kleiner willen maken,Ga naar voetnoot35 wijst alles erop dat die nieuwe gezindheid geen tijdelijk fenomeen is. Dit blijkt onder meer uit Margrietes reactie wanneer zij voor het eerst verneemt dat Echites' ouders niet gelukkig zijn met zijn keuze voor haar: ‘Aye, Koningenne van untfarmicheide,
Wat sal ich nü ain-goin?
Mijne vreuwede is vort al gedoin
Ende mijns ungevals is tzu vele.
Idtz wonder dat ichz nyet en bequele.
Man saet, he is wenich eren wert,
De achter lande vert
Ende alle aventüre nyet untfoet,
Is sij guet off is sij quoet.’ (I.1314-1322) (mijn cursivering)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de gecursiveerde verzen, die hs.B meer heeft dan hs.A, wordt Margrietes nieuwe gezindheid bevestigd.Ga naar voetnoot36 Nadat ze door Echites van de brandstapel is gered, is Margrietes leed voorlopig geleden. Het resultaat van de opeenvolgende beproevingen, is dat het meisje tot een jonge vrouw is geëvolueerd, die haar lot aanvaardt. Binnen de mediëvistiek wordt er dan gesproken van ‘l'aventure acceptée’.Ga naar voetnoot37 Margrietes evolutie is, net als die van Berte, niet helemaal rechtlijnig: ook in haar latere gebeden vervalt ze af en toe nog in concrete klachten. Toch is het duidelijk dat de nieuwe gezindheid gaandeweg overheerst. Dit blijkt ook uit het einde van het eerste boek wanneer het gezelschap zich naar Constantinopel begeeft: Die maget was unverveirt,
Want hoer dinc alle-gader
Sat sy ain den hemelschen Vader (I.2326-2328)
Uit haar geloof heeft Margriete de kracht geput om haar lot te aanvaarden zonder dat ze daarom in passiviteit en willoosheid vervalt. Op die manier volwassen geworden, zal zij nu aan anderen -in de eerste plaats aan Echites- de norm kunnen voorhouden. Margriete is zelfs zelfstandiger geworden dan haar literaire voorbeeld uit BGP: anders dan Berte, die het zoeken naar oplossingen grotendeels overlaat aan anderen -Simon en Constance, haar moeder- neemt Margriete vrij resoluut het lot in eigen handen en draagt zij actief bij tot de oplossing van haar problemen. Waar Berte in feite de ouderlijke autoriteit inruilt voor de autoriteit van haar pleegouders om tenslotte met haar huwelijk onder het gezag van haar echtgenoot terecht te komen, is Margriete bij haar aankomst in Constantinopel een zelfstandige vrouw geworden die eigenhandig beslissingen neemt.Ga naar voetnoot38 Met deze invulling van de rol van Margriete, profileert de HMvL-dichter zich m.i. niet alleen ten opzichte van zijn rechtstreekse bron, maar ook ten opzichte van het gangbare beeld van de vrouw in middeleeuwse teksten in het algemeen. Op deze ‘revolutionaire’ invulling van de vrouwelijke rollen zal ik ook in het achtste en in het twaalfde hoofdstuk nog terugkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volwassenwording van Margriete gaat in de HMvL bovendien gepaard met een inzicht in hoofsheid, een aspect dat zo goed als afwezig is in BGP. Dit wordt nog duidelijker wanneer Margriete in Athene met de liefde geconfronteerd zal worden en ook daartegenover een hoofse houding leert aannemen. In BGP is er van hoofsheid of hoofse liefde als normgevend begrip nauwelijks sprake. Vooral de afwezigheid van enig liefdesbesef bij het hoofdpersonage is opmerkelijk. Hoewel ze in haar gebeden ettelijke gedachten aan haar ouders wijdt, hebben we naar Bertes gevoelens ten overstaan van Pépin het raden. Het is vooral haar angst voor de nakende huwelijksnacht die in de verf wordt gezet. Ook het feit dat Pépin haar bij zijn ontmoeting in het woud poogt te verkrachten, zonder dat dit als negatief wordt voorgesteld, steekt schril af tegen het voorkómende gedrag dat in de HMvL gepropageerd wordt. Ik heb dan ook mijn bedenkingen bij de stelling van Van Gijsen die BGP inhoudelijk karakteriseert als een hoofse roman, eerder dan een chanson de geste.Ga naar voetnoot39
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de typering die Henry van Berte geeft, ook voor Margriete geldt: ‘[Elle est une] jeune fille résignée et douce, comme on la connaissait selon plusiers versions et selon certaines données du folklore, mais jeune fille que les épreuves mûrissent, surtout au cours de son combat, affectueux, oserait-on dire, avec la forêt’.Ga naar voetnoot40 De evolutie van de personages kan worden afgelezen uit de inhoud van de gebeden en de klachten van de meisjes. Dat BGP of de Middelnederlandse vertaling ervan als bron voor de HMvL heeft gediend, lijkt op basis van het voorgaande zeer plausibel. Deze hypothese zal in de volgende paragrafen met nog andere argumenten worden ondersteund. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Het incognitoOver Margrietes incognito, haar plotse ontkenning van haar ware afkomst, stelt Iwema: ‘In Margrietes initiale avontuur nu zit één element dat in het bijzonder oorzaak is van de richting die het gaandeweg complexer wordende verhaal kiest, en dat nu juist met betrekking tot het gedrag van onze heldin, vanuit modern standpunt bezien, heel wonderlijk en onbegrijpelijk is, nl. de aard en niet minder de dúúr van haar “incognito”.’Ga naar voetnoot41 Iwema tracht de verklaring voor de plotse identiteitsontkenning van Margriete in de eerste plaats te vinden in de toenmalige sociohistorische context: zo ver van huis was het voor een meisje in die tijd onbegonnen werk om haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ware afkomst te bewijzen en zeker voor een meisje van stand. Als bijkomende verklaringen oppert Iwema de voortzetting van een ter vermijding van losgeldperikelen begonnen verzinsel en angst voor (verdere) problemen met niet-gewenste pretendenten.Ga naar voetnoot42 Op de oorsprong van dit motief gaat de onderzoeker niet in, al signaleert hij in een ‘aanhangsel’ bij zijn artikel de aanwezigheid van een vergelijkbaar motief in Clarisse et Florent en, zij het in mindere mate, in Aucassin et Nicolette, die beide als dertiende-eeuwse werken beschouwd worden.Ga naar voetnoot43 Het incognito-motief komt echter ook voor in BGP van Adenet le Roi en daar nog veel explicieter dan in de HMvL. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Bertes incognitoNa vele ontberingen in het woud legt Berte, in een poging om haar redding af te dwingen, een gelofte af: indien God haar uit deze penibele omstandigheden wil verlossen, zal ze haar ware identiteit verborgen houden, tenzij haar maagdelijkheid zou worden bedreigd. Door deze nederigheidsverklaring, door af te zien van al haar voorrechten, hoopt Berte haar leven veilig te stellen. Zoals eerder ter sprake kwam, is deze gelofte een innovatie van Adenet en kwam ze naar alle waarschijnlijkheid ook in de Middelnederlandse tekst voor. Op het verhalende vlak is de vraag naar het waarom van de gelofte én bijgevolg van het incognito in BGP dus vrij eenvoudig te beantwoorden: Berte tracht op deze manier haar leven te ‘kopen’. Dat betekent dat de verklaring die Iwema voor Margrietes incognito suggereert voor BGP in elk geval geen steek houdt: Berte houdt haar afkomst niet verborgen omdat ze die niet kan bewijzen. Haar pleegouders, Simon en Constance, krijgen zelfs sterke vermoedens dat ze de koningin van Frankrijk te logeren hebben.Ga naar voetnoot44 Na Bertes ontmoeting met Pépin in het woud, haar aanvankelijke bekentenis en daaropvolgende ontkenning, houdt Simon zelfs rekening met de mogelijkheid van een gelofte als verklaring voor Bertes stilzwijgen! Maar Bertes antwoord op netelige vragen is altijd hetzelfde: ‘Simon, fait ele, sire pourquoi vous celeroie
Se j'estoie roÿne? Grant folie feroie.
Pleüst Dieu que le fusse, j'en aroie grant joie.
Vous pouez bien savoir que je mieus l'ameroie
Que manoir en ce bois; [...]’ (BGP, 2512-2516)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De argumentatie van Iwema wordt hier door Berte zelf tenietgedaan: het meisje had kunnen aantonen dat ze koningin is, maar toch doet ze het niet! Pas na haar ontmoeting met Pépin in het woud en wanneer die, in plotse begeerte ontvlamd, zich aan haar wil vergrijpen, geeft ze -de uitzonderingsmaatregel in haar gelofte indachtig- toe dat zij de verloren gewaande koningin is: ‘Sire’, fait ele au roy, ‘je vous vueil conmander,
El non a cel seignor qui se laissa pener
Enz en la sainte crois pour son pueple sauver,
K'a la fenme Pépin ne puissiez adeser:
Fille sui le roy Floire, de ce n'estuet douter,
Et fille Blancheflour, que Dieus puist honnorer.’ (BGP, 2729-2734)
Veilig terug bij Simon en Constance, neemt Berte haar woorden echter terug onder het mom dat ze zich enkel als koningin voordeed om zich tegen aanranding te beschermen: ‘Mais par ceste mençonge vers lui me garanti’ (BGP, 2887). Ook in die zin gaat de redenering van Iwema, tenminste voor BGP, niet op. Dé manier om opdringerige mannen op afstand te houden, is blijkbaar niet om zich van een lager imago te bedienen, zoals Iwema suggereert,Ga naar voetnoot45 maar precies het omgekeerde: door zich zo belangrijk mogelijk voor te doen hoopt de vrouw haar agressor te intimideren en hem zo af te wimpelen. Laten we nu eerst nagaan op welke manier Margrietes incognito zich manifesteert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Margrietes incognitoIn tegenstelling tot Berte legt Margriete op geen enkel moment een gelofte af die als resultaat heeft dat ze haar ware identiteit verloochent. We kunnen enkel constateren dat Margriete na haar dooltocht door het woud voor het eerst op het schip naar Athene liegt over haar ware afkomst. Tevoren had ze aan de koopman in het woud nog zonder verpinken meegedeeld wie ze was: ‘Mijn moder is hertzoginne,
Van Lymburch ben ich des hertzogen kynt.’ (I.243-244)
maar tegenover de kooplieden op het schip dat haar ontvoert, dist ze het volgende verhaaltje op: Mijn vader is tzu gennen huse gegäin
Ende sal balde widder-komen.
Unse guyt wart unss genomen
En/den walde dar wir quomen. (I.766-769)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat later preciseert ze deze leugen nog ten overstaan van de graaf van Athene: Mijn vader, here, is eyn koufman.
Des en ben ich, here, van geynre macht
En mijnen lande noch van geslechte. (I.937-939)
Niet alleen zegt ze hier dat ze de dochter van een koopman is, maar ze voegt er betekenisvol aan toe dat ze dus wat afkomst of status betreft totaal oninteressant is en dat er bij haar dus niets te rapen valt. Beide citaten doen denken aan wat Berte zegt wanneer zij zich tegenover haar toekomstige pleegouders identificeert als dochter van een achterleenman die door de oorlog uit zijn land verdreven is en alles verloren heeft: Fille un vavasseur sui c'on apeloit Climent,
Qui en perdi sa terre et tout son chasement (BGP, 1194-1195)
Wat is er in de HMvL tussen de koopman-episode in het woud en de passages op het schip en bij de graaf in Athene gebeurd, waardoor Margriete besloten heeft haar identiteit niet langer prijs te geven? Op verhalend vlak zit er tussen de ontmoeting met de koopman en de afvaart naar Athene nog het avondmaal in het rovershol en de helse rit in een koets met vrouwen. Het lijkt me dat precies dit laatste avontuur de aanleiding vormt tot Margrietes verdere incognito. Om precies te begrijpen hoe Margrietes incognito in de tekst gestalte krijgt en wat er de functie van is, lijkt het me noodzakelijk aan dit tussenliggende avontuur hier bijzondere aandacht te besteden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. De wilde jacht in de HMvL- Samenvatting van de episode en situering in de tekst Wanneer Margriete en de koopman de roverskapel verlaten hebben, zien zij van achter zich ‘Eynen schonen wagen mit vrouwen’ (I.450) op hen afkomen. De wagen blijkt begeleid door een vrolijk gezelschap, waar een knappe jongeman deel van uitmaakt: Ende knapen mit groeten spele,
Die sere songen ind woren blyde.
Ouch sach sij komen in/den tzijde
Eynen schonen jungelinc.
De tzijrde alle den rijnck.’ (I.455-459)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De twee fleuren er meteen van op, vooral wanneer blijkt dat het gezelschap, onder leiding van een vrouw, weet dat Margriete dochter van de Limborchse hertog is: Sonder tzwyvel, yr dunckt mir
Van Lymborch hertzoge Otten dochter. (I.465-466)
De hoofdvrouw, die beweert dat Margrietes ouders het besterven van angst en verdriet, stelt voor Margriete en de koopman naar haar burcht mee te nemen, waar Margrietes bezorgde vader op haar zou wachten. De twee nemen plaats in de koets die er tegen hoge snelheid vandoor gaat: Want sij harde gerne säge,
Dat sij tzu huyss queme mit dage. (I.490-491)
Terwijl de koopman en het meisje slapen, legt de koets gedurende een dag, een nacht en nog een dag ‘Vunff hondert milen inde meir dar-tzu’ (I.506) af.Ga naar voetnoot46 Van de wagen wordt gezegd dat hij ‘Snelre vele dan eynge karen’ (I.499) rijdt.Ga naar voetnoot47 Uiteindelijk komt het hele gezelschap bij een prachtige burcht aan, waar ze Margrietes ‘vader’ inderdaad aantreffen. Al snel blijkt dat de snode leidsvrouw niets anders wil dan de rijke Margriete aan haar zoon verpatsen. Wanneer ook de ‘Limborchse hertog’ op die verbintenis aandringt, schikt Margriete zich naar haar ‘vaders’ wil. Vóór het avondbanket een aanvang neemt, wil Margriete haar gebeden zeggen, maar: Als sij begonst: ‘Benedicite’,
Sonder yet tzu sagen me,
Sach sij hynwart eyn groes geschuff,
Ende dat allet henen stoeff.
Huysvrouwe, hertzoge ind gesinde dar-tzü
Vluwen en-weych, sij en wisten war.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Due seende sij sich [...] (I.665-671)Ga naar voetnoot48
Door dat ene godsdienstig geladen woord uit te spreken, is het hele gezelschap letterlijk en figuurlijk in rook opgegaan. Margriete beseft dat zij een duivelse geest verdreven heeft: Ende haet mich doen werstain
Den quoden geyst inde doin verwynnen (I.680-681)
Ze prijst zich gelukkig dat God haar bescherming geboden heeft. In haar dankgebed verwijst ze naar de lotgevallen van haar naamgenote, de heilige Margaretha van Antiochië, die door een kruisbeeld te tonen de duivel op de vlucht deed slaan.Ga naar voetnoot49 Zoals Van Gijsen terecht opmerkt, geeft Margriete hiermee de bron van haar eigen belevenissen aan.Ga naar voetnoot50
- Herkomst van het motief Het motief van de koets met vrouwen die zich tegen hoge snelheid verplaatst, mag ons dan vreemd in de oren klinken, voor een middeleeuwer was het ongetwijfeld een vertrouwd gegeven. In een zeer bekende tekst die rond 906 door Regino van Prüm in een bundel instructies voor bisschoppen en hun afgevaardigden werd opgenomen (De synodalibus causis et disciplinis ecclesiasticis libri duo), duikt midden in een opsomming van geloofsvoorstellingen en bijgelovige praktijken een fragment op dat waarschijnlijk aan een ouder capitularium is ontleend: ‘Illud etiam non est omittendum, quod quaedam sceleratae mulieres, retro post Satanam conversae (I Timóteüs 5, 15), daemonum illusionibus et phantasmatibus seductae, credunt se et profitentur nocturnis horis cum Diana paganorum dea et innumera moltitudine mulierum equitare super quasdam bestias, et multa terrarum spatia intempestae noctis silentio pertransire, eiusque iussionibus velut dominae obedire et certis noctibus ad eius servitium evocari.' (Vertaling: We hoeven niet te verzwijgen dat bepaalde boze vrouwen, die volgelingen van Satan geworden zijn (I Timóteüs 5, 15) en die door de zinsbegoochelingen en drogbeelden van de demonen verleid zijn, geloven dat ze 's nachts samen met Diana, godin van de heidenen, en een grote troep vrouwen op bepaalde dieren rijden, dat ze in het holst van de nacht grote afstanden overbruggen, dat ze aan de bevelen van de godin gehoorzamen als was het hun meesteres, dat ze op vaste nachten worden opgeroepen om haar te dienen.’Ga naar voetnoot51) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens Ginzburg, die dit soort bijgelovige praktijken in zijn studie analyseert, komt deze Latijnse tekst frequent voor in de canonieke literatuur en wordt hij daar meestal aangeduid als Canon episcopi, op grond van de voorafgaande titel (‘Ut episcopi de parochiis suis sortilegos et maleficos expellant’, (Vertaling: ‘Opdat de bisschoppen tovenaars en bezweerders uit hun parochies verdrijven’).Ga naar voetnoot52 Zo citeert Vincentius van Beauvais halverwege de dertiende eeuw de Canon episcopi in zijn Speculum morale.Ga naar voetnoot53
Het tafereel uit de HMvL vertoont grote gelijkenissen met de duivelsoptocht uit de Canon episcopi. Ook in de HMvL treffen we de koets met vrouwen aan, aangevoerd door een vrouw die duidelijk de bevelen uitdeelt (Margriete gehoorzaamt onmiddellijk wanneer de dame haar vraagt op de koets plaats te nemen I.479-481); bovendien maant de hoofdvrouw haar koetsier aan om er spoed achter te zetten (I.488-489), het gezelschap rijdt op paarden (I.454), er wordt een grote afstand afgelegd... Alleen het gegeven dat alles 's nachts gebeurt is in de HMvL ambigu, zoals eerder vermeld. De naam van de leidsvrouw wordt in de HMvL niet genoemd. Volgens Ginzburg gaat het in de getuigenissen om Diana, Herodias, vrouw Holda, Bensozia, Perchta (!)Ga naar voetnoot54, Oriente, Habonde.
Over de verdrijving van duivels door middel van religieuze symbolen is in historische getuigenissen minder evidentie te vinden. Ginzburg citeert één getuige die op een vraag van de inquisiteur antwoordt dat in het bijzijn van Oriente, de aanvoerster van het konvooi, de naam van God nooit werd genoemd.Ga naar voetnoot55 Een andere getuige zou volgens een preek van Nicolaas van Cusa in 1457, beweerd hebben dat ze gedurende een paar jaar tijdens de quatertemperdagen naar een duivelsbijeenkomst gegaan was, totdat ze een behoorlijk kruisteken had gemaakt; toen was ze ermee gestopt.Ga naar voetnoot56 Uit Ginzburgs en Lebbes bespreking van dit thema wordt in elk geval duidelijk dat soortgelijke voorstellingen -ze worden vaak ‘wilde jachten’ genoemd-Ga naar voetnoot57 overal in Europa voorkwamen. Ginzburg maakt aannemelijk dat ze uiteindelijk uitmondden in het stereotype van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heksensabbat. Op de vraag waarom er zoveel identieke getuigenissen zijn, hoeven wij hier niet in te gaan. Belangrijker voor de verklaring van de herkomst van deze scène in de HMvL is de vaststelling dát dit element uit de orale volkscultuur wijd verspreid is geweest, wat overigens ook uit het voorkomen ervan in verschillende middeleeuwse werken blijkt.
- De ‘wilde jacht’ en aanverwante thema's in de contemporaine Latijnse en volkstalige literatuur Ginzburg betoogt dat het thema van de nachtelijke bijeenkomsten en de vaak ermee gepaard gaande ritten over grote afstand op een bepaald ogenblik zo ingeburgerd raakt, dat het zich zowel in het mondelinge verhaalcircuit, als in bepaalde schriftelijke bronnen in de loop van de Middeleeuwen begint te manifesteren. ‘Enkel een dagelijkse, verbale overdracht kan een religie zonder institutionele structuren en cultusplaatsen, met alleen maar stille nachtelijke illuminaties, zo lang in stand houden.’Ga naar voetnoot58 De nachtelijke verplaatsingen van een dodenleger met te vroeg gestorvenen die geen rust kunnen vinden, vormen een mythische kern die in de loop van de Middeleeuwen zelfs de cyclus van de Arturlegenden ging voeden: Artur zelf ‘verschijnt [...] soms regelrecht als een koning van de doden. Op het grote vloermozaïek van Otranto uit 1163-1165 [...] staat Arthur afgebeeld, zittend op een soort grote bok (“super quandam bestiam, zouden we als parafrase op de Canon episcopi kunnen zeggen) en honderd jaar later duikt hij op aan het hoofd van de “wilde jacht”.’Ga naar voetnoot59 Ook in een aantal heiligenlevens uit de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine komen wilde jacht-taferelen voor.Ga naar voetnoot60 Het leven van de Heilige Germanus, bisschop van Auxerre is daar een goed voorbeeld van.Ga naar voetnoot61 Wanneer hij op een dag bij iemand onderdak krijgt, bemerkt hij dat na het avondeten de tafel opnieuw wordt gedekt, alsof er een tweede avondmaal opgediend zal worden. Op zijn vraag voor wie dit maal bestemd is, antwoordt men hem ‘que c'était pour les bonnes femmes qui voyagent pendant la nuit’.Ga naar voetnoot62 St. Germanus besluit die nacht te waken en ziet inderdaad een menigte duivels aan tafel komen aanzitten in de gedaante van mannen en vrouwen. De heilige bezweert de demonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In De arte honesti amandi van Andreas Capellanus vertelt een edelman over een heel bijzondere gebeurtenis waarvan hij ooit getuige was.Ga naar voetnoot63 Toen hij in dienst van zijn heer samen met een heel gezelschap ridders ergens halt hield en de omgeving ging verkennen, botste hij op een grote groep prachtig uitgedoste ridders en jonkvrouwen. Achter hen volgde nog een groep knappe vrouwen die echter lelijk gekleed waren en op slechte paarden zaten. Een vrouw die de verbaasde man bij name noemde (‘proprio me vocavit nomine’ (237))Ga naar voetnoot64, vertelde hem dat het om een dodenleger ging: ‘Hic, quem vides, est exercitus mortuorum’ (240).Ga naar voetnoot65 In dit gezelschap had een jonge man de leiding. Hij werd de Liefdesgod genoemd (‘Miles, quem vides cuncto populo aureo diademate coronatum praecedere, deus est amoris’)Ga naar voetnoot66. Zowel het onmiddellijk bij name noemen van de betrokkene als de beschrijving van de jongeling als liefdesgod, zijn ook in het wilde jachttafereel uit de HMvL herkenbaar. Daar wordt Margriete door de leidsvrouw immers geïdentificeerd als dochter van de hertog van Limborch en wordt de jonge man die het gezelschap begeleidt, als een soort liefdeskoning geïntroduceerd (I.458-459; 561-572). Bij Capellanus wordt de episode echter niet gedemoniseerd, wat wel het geval is in de HMvL. Zeer vergelijkbaar met de episode bij Capellanus is een passage uit de Lai de Trot (Lai van de Draf). De scène daar doet zo sterk aan Capellanus denken dat het niet denkbeeldig is dat deze lai invloed van het Latijnse werk heeft ondergaan, of dat dezelfde overlevering eraan ten grondslag heeft gelegen.Ga naar voetnoot67 Nog opmerkelijker is dat we het (onuitgewerkte) motief van de nachtelijke vlucht in het gezelschap van een vrouw, hier Habonde genoemd, ook in de Roman de la Rose terugvinden, waar het door de verteller ‘folies’ wordt genoemd: Don maintes genz, par leur folies,
cuident estre par nuit estries,
erranz aveques dame Habonde;
et dient que par tout le monde (Roman de la Rose, 18396-18399)Ga naar voetnoot68
De episode ontbreekt in de Brabantse bewerking van de Rose door Heinric.Ga naar voetnoot69 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ook in de Graalqueeste duikt een vergelijkbaar motief op:Ga naar voetnoot70 na een dutje in het woud komt Perchevael in contact met een vrouw die hem een paard aanbiedt op voorwaarde dat hij zal doen wat zij hem vraagt. Perchevael, die niet in de gaten heeft dat hij met een duivelse gedaante te maken heeft, stemt toe. Hij bestijgt het wonderlijke zwarte paard, en rijdt in korte tijd de afstand van drie dagreizen: ‘Perchevael reet wech sire vaerde, / Binnen ere wilen wel drie dachvaerde.’ (3791-3792). Als het paard tegen het vallen van de avond recht op een rivier afstormt waar geen brug overheen ligt, slaat Perchevael een kruis. (3800) Het is zijn redding! Enkele honderden verzen verder laat hij zich door een bevallige jonkvrouwe het hoofd op hol brengen. Net voordat hij met de jonkvrouw gemeenschap wil hebben, ziet hij echter zijn zwaard op de grond liggen, met in de appel de afbeelding van een kruis. Zonder na te denken maakt hij zich een kruisteken, waarop het hele tafereel verdwijnt. (4442-4449) De parallel met de HMvL zit hem hier niet zozeer in de wilde jacht, maar wel in de demonisering van een vergelijkbaar motief. Ook in de Walewein heeft het kruisteken een vergelijkbaar magisch effect. Wanneer Walewein 's nachts een dodenwake houdt bij het lijk van de rode ridder, ziet hij hoe enkele duivels sollen met de lichamen van twee dode roofridders. Wanneer hij met zijn zwaard een kruisteken maakt, vluchten de duivels weg.Ga naar voetnoot71 Deze voorbeelden laten zich nog gemakkelijk vermenigvuldigen, maar in het kader van dit betoog is een verdere uitweiding hierover niet nodig. Van belang is enkel de vaststelling dat het orale vertelcircuit blijkbaar als een belangrijke leverancier van heidense motieven in het algemeen en van ‘wilde jacht’-achtige taferelen in het bijzonder fungeerde.Ga naar voetnoot72 Ook de demonisering van dergelijke taferelen vinden we in verschillende werken terug. Nu duidelijk is geworden waar het wilde jacht-motief uit de HMvL vandaan komt, moeten we nog nagaan hoe en waarom de HMvL-auteur het motief in zijn tekst opgenomen heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. Margrietes volgehouden incognito als uitvloeisel van de wilde jachtDoor het wilde jacht-avontuur in de dooltocht van Margriete te incorporeren, distantieert de HMvL-auteur zich nadrukkelijk van zijn brontekst, BGP of de Middelnederlandse vertaling ervan. Niet zozeer dat hij op verhalend vlak nieuwe wegen bewandelt, mag hier verbazen -dat deed hij immers al eerder, onder meer door naast Margriete een koopman te introduceren- maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel dat hij Margriete hier een van BGP afwijkend avontuur laat beleven, dat uiteindelijk toch hetzelfde gevolg heeft als de gelofte van Berte in het woud, met name de ontkenning van haar ware afkomst. Wat mij hier in de eerste plaats interesseert, is de vraag waarom Margriete na de episode van de wilde jacht plots haar identiteit ontkent en die ontkenning ook volhoudt. Ten tweede zou het interessant zijn om te weten waarom de auteur hier een andere invalshoek heeft gekozen dan zijn brontekst.
Wanneer we de wilde jacht-episode thematisch analyseren, blijkt dat Margriete tijdens die episode voor het eerst ervaart dat het niet al goud is wat blinkt. Ze wordt geconfronteerd met een wereld waarin rijkdom, macht en aanzien hoogtij vieren en andere waarden van geen tel zijn. De burcht van de wagenvrouw en de dienaars die er rondlopen zijn van dien aard dat zelfs Margriete, die toch wat gewend is, onder de indruk komt (I.513-514). Bij de beschrijving wordt de nadruk gelegd op de pracht en praal van de burcht en zijn bewoners. Voor de berooide koopman die Margriete vergezelt, toont niemand enige belangstelling. Puur materieel gewin en macht blijken ook de enige redenen waarom de knappe jongeling Margriete als vrouw wenst: ‘Ich wolde dat uch stonde int/hertze also,
Dat yr mijns begeret tzu eynen manne,
Der blytste sulde ich wesen dan
Den ye man sach up ertrich.
Ich ben mechtich inde rijch
Van silver, van goude inde van schatte,
Van duren gesteyntze, ind sonder dat
Hain ich groete lant ind vele borge.’ (I.561-568)
En ook zijn moeder maakt duidelijk dat zij Margriete als echtgenote van haar zoon wil omwille van haar hoge afkomst. Haar enige bekommernis is dat beiden rijk en machtig zouden zijn, van liefde is geen sprake: ‘Sy sulden rijch lude sijn.
Al is der son mijn
Richer vele dan yr siet,
Mer mijn hertze hait lange tzijt
Dar-up gelegen ind gerust,
Inde anders blyve ich ungetroist,
He en he[d]de eyn jonffrouwe van macht
Uysz den Lymborgen geslechte.’ (I.621-628)
Dat precies al deze rijkdom kort nadien als sneeuw voor de zon verdwijnt en het hele tafereel als ‘duivels’ ontmaskerd wordt, is veelzeggend. Margriete leert hier dat schone schijn bedriegt. Doordat het door de leidsvrouwe gearrangeerde huwelijk tussen Margriete en de jongeling mislukt, wordt meteen ook de toon gezet voor wat elders in het verhaal nog duidelijker naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voren zal komen: het enkel en alleen nastreven van rijkdom en macht is uit den boze. Op het vlak van het huwelijk wordt duidelijk dat het om meer moet gaan dan om het samenvoegen van de bezittingen van twee mensen. Geen wonder dus dat Margriete er na de ontmaskering van het duivelse gezelschap weinig voor voelt om zich op haar hoge afkomst te beroemen. Door de inlassing van de wilde jacht-episode heeft de HMvL-auteur ervoor gezorgd dat Margriete geen gelofte nodig had om haar incognito geloofwaardig te maken. Anders dan bij Berte, vloeit Margrietes incognito als het ware automatisch uit de mislukte duivelse operatie voort.Ga naar voetnoot73
Maar daarmee is nog niet verklaard waarom Margriete haar incognito ook volhoudt. Terwijl in BGP Berte haar identiteit blijft ontkennen omwille van haar gelofte, moet voor Margrietes volgehouden incognito een andere verklaring worden gezocht. Iwema's verklaring als zou een alleen reizende vreemdelinge in de middeleeuwse wereld haar identiteit niet kunnen bewijzen, heb ik met betrekking tot het motief in BGP al ontoereikend genoemd en dit geldt mutatis mutandis ook voor de HMvL. Anders dan Berte, die zich in het woud ver van de hofwereld bevindt, vertoeft Margriete een paar honderd verzen na de wilde jacht-episode in kringen waarin ze door zich bekend te maken waarschijnlijk enkel respect kon afdwingen. Iedereen die Margriete ontmoet, gaat er omwille van haar voorbeeldige gedrag en haar schoonheid bovendien van uit dat zij van hogere afkomst is dan ze laat uitschijnen: de schippers (I.807-818), de lieden aan het hof van Athene (I.1002-1015) en zelfs de keizer van Constantinopel en zijn gevolg (I.2341-2346). Alles wijst erop dat Margriete haar incognito zou kunnen opheffen, maar toch doet zij dat niet. De meest logische verklaring voor Margrietes volgehouden incognito is dat het effect van de wilde jacht blijft nazinderen. Margriete heeft tijdens die scène geleerd wat schone schijn is en haar angst daarvoor geeft haar in haar incognito vol te houden tot ze volledige zekerheid heeft over de oprechte bedoelingen van de mensen in haar directe omgeving. Eerder dan zelf haar ware identiteit bekend te maken, laat ze anderen (in casu Echites) naar die identiteit op zoek gaan. Dat het er haar niet, zoals dat bij Berte wel het geval was, om te doen is te allen prijze haar identiteit te blijven verloochenen, blijkt uit het feit dat ze zich af en toe een paar toespelingen op haar ware afkomst laat ontglippen (in I.1171; I.1812-1813; I.1830-1836; I.2112-2118). Heel expliciet ontkent zij ten overstaan van Echites zelfs haar nederige komaf in het vierde boek: Al hain icht gesacht tzu schertz,
Dat eyn kouffman were mijn vader,
Dat is schertz allet gader.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ich ben van edelen lüden geboren,
Als ir sult her-nä horen.
Nu proefft uch wale, siet sicher des,
Dat yr siet mijns hertzen kies.’ (IV. 391-397)
In het geval van een gelofte zou een dergelijke ontkenning zonder directe aanleiding verhaaltechnisch onmogelijk zijn geweest. Alles wijst erop dat het mondjesmaat reveleren van Margrietes ware afkomst een bewust gehanteerde strategie van de dichter is, met als gevolg dat ook Echites' avonturentocht een aanvang neemt. Echites' tocht zal dan ook tegelijkertijd een queeste naar hoofs ridderschap én naar de ware afkomst van zijn geliefde worden. Om tot hoofsheid te kunnen evolueren, moest Echites zelf tot de ontdekking komen dat hij niet, zoals hij meende, van veel hogere, maar wel van lagere afkomst is dan Margriete. Bovendien leert hij dat die afkomst in feite van ondergeschikt belang is, dat andere waarden primeren. Het afkomstthema en het daarmee vaak in verband gebrachte ridderschapsthema zullen in de HMvL dan ook centraal staan, zoals ook nog uit de overige hoofdstukken van dit proefschrift zal blijken.
Op die manier ontstaat de indruk dat de HMvL-dichter ook op het vlak van de compositie het spel met Margrietes incognito wel erg subtiel speelt. De geleidelijke ontdekking van de identiteit van zijn geliefde -door de halve bekentenissen van Margriete zelf, door het verhaal van de meerminnen (IV.1339-1342) en door zijn verblijf aan het Limborchse hof (V.507-809)- zal voor Echites een belangrijke inzicht betekenen in wat ‘hoofs ridderschap’ in feite is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e. Sibilies incognitoHet incognito-motief speelt niet enkel in het eerste boek een rol, maar duikt ook in het zesde boek op. Op de uitwerking van het motief daar zal worden ingegaan bij de analyse van de bronnen die de compositie van het vijfde en zesde boek bepalen.Ga naar voetnoot74 Hier kan worden volstaan met de vaststelling dat het incognito-motief in het zesde boek analogisch geredupliceerd wordt als onderdeel van een co-tekstuele strategie die Sibilies lotgevallen gedeeltelijk op die van Margriete modelleert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Andere parallellen tussen BGP en de HMvLEen gedetailleerde vergelijkende analyse van BGP en HMvL leert dat beide werken nog wel meer motieven gemeen hebben, die echter minder verstrekkende gevolgen hebben dan de eerder besproken parallellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Het borduurmotiefWanneer Berte een tijdje in het huis van Simon en Constance is, valt op hoe goed ze wel is in het werken met kant: ‘N'avoit meillour ouvriere de Tours jusk'a Cambrai’ (BGP, 1389). Deze bekwaamheid in het maken van verfijnd handwerk zou Adenet le Roi volgens Colliot zelf aan het werk toegevoegd hebben als afzwakking van het ‘princesse-servante’ thema, beter bekend als het ‘assepoester’-thema, waarbij een heldin vuil en vernederend werk moet doen.Ga naar voetnoot75 Colliot typeert Bertes vaardigheid als een specifiek-aristocratische bekwaamheid.Ga naar voetnoot76 In de HMvL vinden we dit motief eveneens terug, daar gepreciseerd als werken met zijde in plaats van kant. Net als Berte wordt Margriete om haar handvaardigheid geroemd: Sij Conste ouch wirken bat mit sijden
Dan yman dede van hoeren tzijden. (I.984-985)
De omstandigheden zijn gelijkaardig: ook Margriete bevindt zich in het huis van haar (voorlopig dan toch nog) weldoeners en haar bekwaamheid bij het zijdewerk verraadt samen met haar vriendelijkheid en haar opvoeding haar adellijke afkomst. In BGP heeft het motief ook consequenties voor het verdere verhaalverloop: het is precies dankzij deze kunst, waarvan Berte de knepen al snel aan de dochters van haar beschermheren doorspeelt, dat zij van Simon en Constance de toelating krijgt om niet één maand, zoals oorspronkelijk was gepland, maar de rest van haar leven bij hen te blijven. Van een dergelijk effect is er in de HMvL hoegenaamd geen sprake. Daar heeft Margrietes handvaardigheid enkel betekenis als signaal voor haar hoge afkomst, die zij steevast ontkent. Net zoals dat bij het incognito-motief het geval is, wordt ook het zijdewerkmotief in de HMvL analogisch geredupliceerd bij de uitwerking van de lotgevallen van Sibilie in het zesde boek. Wanneer de koningin van Aragon, eveneens incognito, in Venetië terechtkomt, komt ook zij daar immers als zijdewerkster aan de kost: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ende sij begonste tzu wirken soen
Mit sijden, dat sij konste bat
Dan yman dede in der stat. (VI.1902-1904)
Het zijdewerkmotief zal in Sibilies geval echter wel een belangrijke rol spelen. Het krijgt daar een veel concretere uitwerking dan in BGP en dan bij Margriete. Sibilies bekwaamheid in het werken met zijde is zo bekend dat haar door een Aragonese delegatie die de stad bezoekt, wordt opgedragen zijden klederen voor de Aragonese koning (haar geliefde Evax) te borduren. Op die kleren borduurt zij dan: Hon gevaren tusschen hon beiden,
Hon vergaderen ind hon scheiden,
Van ende tzu orde ind anders nyet
Dat hon tzu vorentz was geschiet. (VI.2601-2604)
Het motief van het zijdewerk waarop de lotgevallen van de geliefden geborduurd worden als herkenningsteken is ook uit andere werken bekend.Ga naar voetnoot77 Vermoedelijk heeft de HMvL-auteur in het kielzog van de overige ontleningen aan BGP ook het borduurmotief uit dit werk overgenomen, maar heeft hij het vervolgens vanuit zijn kennis van andere werken creatief uitgewerkt. Ik kom hierop nog terug in Hoofdstuk VIII. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. De beerEén van de natuurlijke hindernissen waarmee Berte en Margriete op hun tocht door het woud af te rekenen krijgen, is een beer.Ga naar voetnoot78 Nu zijn de omstandigheden waarin ze dit dier ontmoeten en de manier waarop ze erop reageren wel erg verschillend. Margriete heeft zich nog maar net gerealiseerd dat ze verdwaald is, of een hongerige beer kruist haar pad: Due sach sij eynen berre fel
Komen geloupen hongerich sere.
Die maget rijep op onsen Here
Ontfarmeliche, ind vloe
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Up eynen boüm de was so hohe,
Ende liet stoin hoer pert int/sant. (I.139-144)
De gevolgen zijn voorspelbaar: de beer stort zich op haar paard en verscheurt het zodat ‘Syn gederm uss sijnen licham’ (I.150) hangen, waarna Margriete in luid geweeklaag uitbarst en God aanroept. Dit steekt toch wel schril af tegen de episode waarin Berte een beer ontmoet. De heldin heeft net tevoren haar gelofte afgelegd (cf. supra) en is bij het hol van een heremiet terechtgekomen die haar de weg naar het huisje van Simon en Constance toont. Maar Quant ele ot une piece la sentelete erree,
Une ourse a encontree en une grant valee,
Qui vers li s'en venoit corant gueule baee. (BGPL, 1148-1150)
Berte zegt nog vlug een schietgebedje (BGP, 1152-1153) waarna ze van schrik bewusteloos valt (BGP, 1154). Wanneer ze weer bijkomt, is de beer verdwenen. Áls het beer-motief al uit BGP is overgenomen, is de HMvL-dichter er wel erg creatief mee omgesprongen. Onmogelijk is dit natuurlijk niet, al moeten we er rekening mee houden dat beren in middeleeuwse wouden een realiteit waren en dat de kans om er een te ontmoeten niet gering was, zodat het ook gewoon om een realistisch trekje in beide verhalen kan gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. De schoonheid van de vrouwelijke hoofdfigurenVoor Berte aan haar eenzame dooltocht door het woud begint, heeft Adenet le Roi al verscheidene malen de aandacht getrokken op de uitzonderlijke schoonheid van zijn heldin (BGP, 145, 174, 259, 277). Dat die schoonheid ook op haar lijfwachten indruk maakt, blijkt wanneer het vijftal op de executieplaats aankomt: Le drap deseur sa robe li font tost despoillier,
Cote ot d'un blanc bliaut et mantel molt tres chier,
Quant si bele la voient, prennent à lermoier. (BGP, 593-595)
Colliot merkt terecht op dat ‘Adenet utilise déjà la beauté de l'héroïne comme source d'émotions mélodramatiques; il suscite un attendrissement facile chez les auditeurs en présentant une victime aussi belle qu'innocente en face de bourreaux farouches.’Ga naar voetnoot79 Hetzelfde effect beoogt vermoedelijk ook de HMvL-dichter wanneer hij Margrietes schoonheid tentoonstelt bij het naderen van de brandstapel: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Man sach hoeren licham,
De tzu sien was bequeme,
Durch dat hymde dat sij druych.
Ain hoer was tzu prijsen genüich.
Sy was schoenre voel tzworen
Dan alle bennen Gryeken woren. (I.2008-2013)
Beider executie is nakend en op dat nieuws reageren ze ook op dezelfde manier: Berte ‘prent a souploier / De paour va adenz sor la terre couchier’, (BGP 599-600) en Margriete ‘Viel en onmacht nydder’ (I.2052) De gelijkenissen tussen beide scènes zijn te opvallend om ze te negeren. Ik acht invloed van BGP op HMvL hier dan ook zeer plausibel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. NamenVan de namen uit BGP zijn er twee die ook in de HMvL voorkomen. Of dit betekent dat de HMvL-dichter deze namen ook uit dit werk heeft overgenomen, valt echter te betwijfelen. Het gaat om ‘Morans / Morant’ en om ‘Fromont’. Morans is in BGP één van de vier boeven die Berte naar het woud begeleiden. Volgens Henry zijn de namen van de vier verraders innovaties van Adenet.Ga naar voetnoot80 In Moisans namenrepertorium komt de naam ‘Morant’, de variant die in de HMvL opduikt, niet minder dan 56 keer voor,Ga naar voetnoot81 waardoor de aanwezigheid van de naam in BGP en de HMvL vermoedelijk eerder getuigt van een gemeenschappelijke literaire cultuur dan van rechtstreekse invloed. In elk geval is het uitgesloten dat de naam in de HMvL een signaalfunctie heeft gehad. Het personage Morant, één van de broers die Echites aanvalt bij diens doortocht in het woud, is immers in niets te vergelijken met Morans uit BGP. Ook het voorkomen van de naam Fromont, die in BGP dient om de afstammingsgeschiedenis van Pépins eerste vrouw te schetsen (zij behoorde tot de Lorreinen en de dichter herinnert eraan dat die strijd hebben gevoerd tegen Fromont: ‘A Fromont orent guerre, ch'avez oÿ conter’ (BGP, 92)), is in de HMvL zeker niet bedoeld als signaal naar BGP. Alles wijst erop dat, net als in BGP zelf, de naam ook in de HMvL als intertekstueel signaal fungeert naar het Lorreinenepos. Dit wordt bevestigd door nog andere reminiscenties in de HMvL aan de Lorreinen.Ga naar voetnoot82 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. ConclusieUit de vorige paragrafen is gebleken dat de HMvL-auteur zich voor de beschrijving van een belangrijk deel van de lotgevallen van Margriete in het eerste boek heeft geïnspireerd op BGP of de Middelnederlandse vertaling ervan. Het meest frappant zijn de frequentie en de inhoud van de gebeden van de meisjes en beider incognito. Het valt op dat de HMvL-dichter zijn brontekst niet slaafs volgt, maar de ontleende gegevens creatief in een nieuwe verhaalcontext incorporeert. Dat is het meest opvallend bij de uitwerking van het incognito, die de HMvL-dichter anders dan in zijn brontekst laat voortvloeien uit een nieuw ingevoerde episode, die van de wilde jacht. Met de analogische reduplicatie van een aantal van de ontleende motieven krijgen we ook een eerste indruk van het compositievermogen van de dichter. Of de ontleningen bedoeld zijn om door het publiek te worden begrepen, zal aan bod komen in paragraaf V. van dit hoofdstuk. Eerst willen we echter een beter zicht krijgen op het functioneringsmilieu van BGP en de Middelnederlandse vertaling ervan. Dat is misschien mogelijk op basis van een aantal knipoogjes in de tekst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Knipoogjes en functioneringsmilieuOpmerkelijk is dat BGP en de HMvL onafhankelijk van elkaar in verband zijn gebracht met Maria van Brabant, dochter van de Brabantse hertog Hendrik III en sinds 1275 echtgenote van de Franse koning Filips de Stoute.Ga naar voetnoot83 Nog frappanter is dat beide werken allusies lijken te bevatten op dezelfde feiten uit het leven van de koningin. Het gaat om de perikelen tussen Maria van Brabant en een gunsteling van de Franse koning, Pierre de la Broce. Door hem wordt de koningin ervan beschuldigd in 1276 de jonge kroonprins Lodewijk, oudste zoon van Filips III en zijn eerste vrouw Isabella van Aragon, te hebben vergiftigd. De jonge koningin wordt opgesloten. Na raadpleging van verscheidene orakels, voornamelijk bij de zieneres Elisabeth van Spalbeek, en na tussenkomst van de Brabantse hertog Jan I, kan de executie van Maria van Brabant op het nippertje verijdeld worden. Uiteindelijk wijzen de uitkomsten van alle orakels met een beschuldigende vinger naar Pierre de la Broce, die van valsheid wordt beticht en op 30 juni 1278 op Montfaucon, gedurende eeuwen het officiële galgenveld van Parijs, wordt onthoofd.Ga naar voetnoot84 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Colliot merkt op dat het verhaal van Berte, dat uiteraard grotendeels een traditioneel gegeven was, door ‘une coïncidence assez extraordinaire’ bijna een sleutelroman opleverde, een soort commentaar op de gebeurtenissen die zich aan het Franse hof tussen 1274 en 1278 afspeelden.Ga naar voetnoot85 Vooral de voltrekking van het huwelijk van Berte en Pépin (net als dat van Maria van Brabant en Filips III) in augustus (BGP, 271), de verhanging van de belangrijkste mannelijke verrader (Tybert) op Montfaucon (BGP, 2310) en het schandaal dat veroorzaakt wordt door het bedrog, kunnen worden geïnterpreteerd als realistische details die Adenet aan het traditionele verhaal heeft toegevoegd. Als dit waar is, dan impliceert dat dat BGP na 1278 moet zijn geschreven, het jaar van de executie van Pierre de la Broce op Montfaucon, en niet tussen 1274 en 1278, zoals gewoonlijk wordt aangenomen.Ga naar voetnoot86
De Brabantse knipoogjes die Janssens in de avonturen van Margriete meent te ontwaren, verwijzen naar dezelfde geruchtmakende affaire: ‘In de roman komen twee scènes voor waarin een jonge vrouw valselijk beschuldigd wordt en het gevolg daarvan de veroordeling tot de vuurdood is [sic]; het slachtoffer wordt slechts op het nippertje gered. [...] Mogen we hier geen (literaire) verwijzing zien naar de welbekende geschiedenis van Maria van Brabant? Zij werd door Pierre de la Broce (in het Mnl.: Pirse) ervan beschuldigd de Franse kroonprins te hebben vergiftigd. De koning geloofde de valse raadsman. [...] De in allerijl toegesnelde hertog Jan wist zijn zus echter te redden....’.Ga naar voetnoot87 Cruciaal in Janssens' argumentatie is de vermelding van de brandstapel in de affaire-de la Broce en in de HMvL. Hij verwijst voor de realiteit aan het Franse hof naar een passage uit de Spiegel historiael waar we vinden: Pirs seide, datmense soude
Met rechte bernen an .i. stake (V. c.40, 2990-2991).Ga naar voetnoot88
Nu is Velthem de enige die in deze affaire ook de vuurdood als potentiële straf vermeldt en dan nog alleen als suggestie van Pierre de la Broce, terwijl Margriete en de koningin van Thabor in de HMvL daadwerkelijk tot de brandstapel worden veroordeeld en wel om heel andere redenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan de feiten die Maria van Brabant ten laste werden gelegd. De basis voor de parallel zoals Janssens die trekt, is dus wel erg smal.Ga naar voetnoot89 Wel treffen een aantal andere gelijkenissen tussen BGP en de HMvL die ook overeenstemmen met feiten uit het leven van Maria van Brabant. Zo was Maria van Brabant, net als Berte en Margriete, een buitenlandse die excellent Frans kende en die bedoeld was als bruid voor de Franse koning.Ga naar voetnoot90 Berte en Margriete worden, net als Maria van Brabant, erg onheus bejegend (Margriete en Maria van Brabant worden zelfs ‘valselijk’ betichtGa naar voetnoot91) en ze kunnen slechts op het nippertje aan de dood ontsnappen.... Aangezien de HMvL ontleent aan BGP of de Middelnederlandse vertaling ervan, is het echter goed mogelijk dat de HMvL-auteur deze elementen aan zijn brontekst ontleend heeft, zonder dat er in de HMvL van knipoogjes naar Maria van Brabant sprake hoeft te zijn. Een brandstapel vinden we in BGP weliswaar niet terug, maar ook Berte ontsnapt maar ternauwernood aan de dood. In die zin kan ook de brandstapelepisode met Margriete een onrechtstreeks gevolg zijn van de verregaande invloed van de Bertestof op dit werk.
Samenvattend kunnen we stellen dat een aantal van de motieven die zowel in de HMvL als in BGP naar Maria van Brabant lijken te verwijzen, mogelijk enkel in BGP daadwerkelijk als knipoogjes bedoeld zijn. Hun voorkomen in de HMvL kan het resultaat zijn van de verregaande invloed die het Berte-verhaal op de HMvL heeft uitgeoefend. Of de HMvL-auteur met de lotgevallen van Margriete nog toespelingen op de geschiedenis van Maria van Brabant heeft willen maken, zoals Adenet dat met zijn BGP vermoedelijk wel deed, is onzeker.
Een aspect dat in het voorgaande nog onbelicht is gebleven, maar dat voor de situering van het werk van Adenet toch belangrijk is, is waarom in BGP, een werk dat met zekerheid ontstond aan het Vlaamse hof van Gwijde van Dampierre, op Maria van Brabant zou worden gezinspeeld. Een verklaring hiervoor ligt voor de hand. Van Adenet le Roi staat het immers vast dat hij, ondanks zijn overplaatsing naar het Vlaamse hof na 1261, de banden met het Brabantse huis niet heeft verbroken. Dat kan onder meer worden afgeleid uit de epiloog van de Cleomadés, waarin Adenet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn dankbaarheid uit jegens ‘Godefroy’ en ‘Johan’ van Brabant.Ga naar voetnoot92 In een ander deel van de epiloog maakt hij in een lange lofrede duidelijk dat hij onder de Brabantse hertog Hendrik III zijn vorming heeft genoten: ‘Menestreus au bon duc Henri / fui, cil m'aleva et norri / et me fist mon mestier aprendre.’ (Cleomadés, 18589-18591)Ga naar voetnoot93 Een overtuigend bewijs van de bekendheid van Adenets geschriften, ook van BGP, in Brabant biedt een laat dertiende-eeuws verzamelhandschrift (Parijs, Bibliothèque de l'Arsenal, 3142 (175 B.L.F.) dat onder meer ‘Li Roumans de Cleomadés’, ‘Les Enfances Ogier le Danois’, ‘De Berte as grans piés’ en ‘Buevon de Conmarchis’ bevat.Ga naar voetnoot94 Eén van de mooiste miniaturen uit dit handschrift toont een gekroonde Maria van Brabant, koningin van Frankrijk, een jongeling die de Brabantse wapentekens draagt, waarschijnlijk Jan II, en Adenet zelf. Ze luisteren naar Blanche, dochter van Lodewijk de Heilige en weduwe van de ‘infant’ van Castillië, die de avonturen van Cleomadés vertelt.Ga naar voetnoot95 Lange tijd werd aangenomen dat dit handschrift bestemd was voor Maria van Brabant en van rond 1285 dateert.Ga naar voetnoot96 Deze datering werd naar voor geschoven op basis van het feit dat op de miniatuur enkel de Brabantse en niet de Limburgse wapentekens zijn afgebeeld op de kledij van de Brabantse hertog, wat na de Slag bij Woeringen van 1288 toch zou hebben gemoeten.Ga naar voetnoot97 Onderzoek heeft echter uitgewezen dat de vierendeling van het Brabantse wapen er pas tijdens de regering van Jan II (vanaf 1296) kwam, zodat dit geen argument voor een (zo) vroege datering kan zijn.Ga naar voetnoot98 Henry houdt het erop dat de codex ‘contemporain d'Adenet’ is en dus waarschijnlijk nog van de dertiende eeuw.Ga naar voetnoot99
Er zijn nog meer signalen die erop wijzen dat Adenet met Maria van Brabant (dochter van Hendrik III, zus van Jan I en sinds 1275 echtgenote van koning Philips de Stoute van Frankrijk) een erg goede band moet hebben gehad. Henry neemt aan dat de twee elkaar zeer goed hebben leren kennen tijdens de vele uitstapjes van Gwijde van Vlaanderen naar Frankrijk, waarop de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dichter zijn patroon blijkbaar telkens vergezelde.Ga naar voetnoot100 Van de goede verstandhouding tussen Adenet en Maria van Brabant getuigt onder meer ook het feit dat Adenet haar van de Enfances d'Ogier een exemplaar stuurt met de woorden: ‘Ce livre vueill la roÿnne envoiier / Marie, cui Jhesus vueille adrecier / De ce chemin tenir sanz forvoiier. / Ci explicit, Dieus la vueille otroiier’ (8226-8229).Ga naar voetnoot101 En in een acrostichon op het einde van de Cleomadés staat te lezen: ‘La roysne de France Marie Madame Blanche An.’ (18541-18578)Ga naar voetnoot102 Met al het voorgaande in het achterhoofd hoeft het geen verbazing meer te wekken dat ook BGP knipoogjes heeft bevat naar Maria van Brabant. Colliot gaat zelfs zo ver dat zij uit de verwijzingen naar actuele toestanden in BGP afleidt dat dit werk, hoewel het aan het hof van de graaf van Vlaanderen werd geschreven, aan Maria van Brabant zou zijn opgedragen: ‘Comme semble y incliner M.A. Henry, je serais tentée de [...] même [..] y voir une oeuvre de circonstance, rédigée pour plaire à la nouvelle reine de France: les trois autres poèmes d'Adenet que nous possédons sont écrits à la priére de Gui de Flandre ou de la reine Marie; pourquoi ‘Berte’ serait-il le seul à être désintéressé?’Ga naar voetnoot103 Of in het kielzog van de Oudfranse BGP ook een Middelnederlandse vertaling van dit werk in Brabant tot stand is gekomen, valt op basis van de gebrekkig overgeleverde tekst niet meer te achterhalen, maar deze constructie behoort zeker tot de mogelijkheden... Ik geloof dat we er in elk geval met redelijke zekerheid vanuit kunnen gaan dat het Brabantse (hof-)publiek met een Oudfranse of een Middelnederlandse variant van de Bertetekst vertrouwd is geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Specifieke intertekstualiteit?Volstaat nu enerzijds de hypothese dat BGP en/of zijn Middelnederlandse tegenhanger in Brabant hebben gecirculeerd en anderzijds de vaststelling dat er tussen de Bertestof en de HMvL zeer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opvallende gelijkenissen bestaan om te concluderen tot een specifiek-intertekstuele relatie tussen de twee teksten? In elk geval geloof ik aannemelijk te hebben gemaakt dat de parallellen tussen beide werken zo overtuigend zijn dat het m.i. weinig twijfel lijdt dat ze door een attent Brabants publiek dat de Berte-stof kende -en dat publiek zal er in de periode van het ontstaan van de HMvL vermoedelijk wel geweest zijnGa naar voetnoot104- konden worden opgemerkt. De dichter moet zich er dus in elk geval goed van bewust zijn geweest dat de lotgevallen van Berte in de avonturen van Margriete uit het eerste boek konden meeklinken. Ik meen bovendien dat we er vrij zeker van kunnen zijn, dat dat ook zijn expliciete bedoeling was. Het valt immers op dat de dichter zijn werk laat beginnen met de tocht van een meisje. Deze doorbreking van het verwachtingspatroonGa naar voetnoot105 kan als ‘signaal’ naar het geïntendeerde publiek toe m.i. al volstaan. De dichter refereert hier al van bij het begin naar het werk waarin de evolutie van een meisje tot een jonge vrouw centraal staat. Alleen laat hij Margriete er een stuk volwassener uitkomen dan haar voorgangster, Berte. Dit past m.i. in het globale vrouwenbeeld dat de dichter in de HMvL wilde meegeven. Op dit beeld zal ik in het laatste hoofdstuk nog terugkomen. |
|