Een literair-historisch onderzoek naar de effecten van ontleningen op de compositie en de zingeving van de 'Roman van Heinric en Margriete van Limborch'
(1998)–Lieve De Wachter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krijgen op de relatieve oorspronkelijkheid van de verschillende fragmenten en wil ik een eerste stap zetten naar het bepalen van de onderlinge verwantschap ertussen. Bij het bronnenonderzoek kan het immers nuttig zijn om lacunes of mogelijk corrupte passages in de volledige tekst(en) met behulp van eventuele variante lezingen uit de fragmenten aan te vullen. In zo'n geval is het uiteraard belangrijk om te weten of men met een betrouwbaar handschrift van de tekst te maken heeft of niet. Inzicht in de verwantschap tussen de verschillende overleveringsgetuigen kan ons dan ook helpen om met grotere zekerheid uitspraken te doen over de oorspronkelijke lezingen in een tekst.Ga naar voetnoot4 Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn om op deze plaats ook te mikken op de opstelling van een volledig stemma.Ga naar voetnoot5
Hierna wil ik eerst een overzicht geven van de bewaarde HMvL-handschriften en fragmenten, gevolgd door een paragraaf over de meest betrouwbare redactie van de tekst en een vergelijking van de verschillende handschriften. In appendix 1 wordt een schematische voorstelling gegeven van de fragmenten ten opzichte van de meest oorspronkelijke volledig bewaarde tekst. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Overzicht van de handschriften en fragmentenDe overgeleverde handschriften en fragmenten stel ik voor op basis van de beschrijving van KienhorstGa naar voetnoot6, aangevuld met gegevens uit de inleiding van Meesters op de editie van het Ripuarische handschriftGa naar voetnoot7 en met materiaal uit de edities van de afzonderlijke fragmenten. In mijn onderzoek zal ik in principe gebruik maken van de sigles van Kienhorst. Omdat er in de literatuur ook op andere manieren naar de fragmenten wordt verwezen, zal ik voor de herkenbaarheid ook die sigles in dit overzicht vermelden. Elk handschrift en fragment wordt voorzien van een kort commentaar in verband met de bewaarplaats, editie, aantal overgeleverde verzen, datering en localisering. Bijkomende informatie over één of meer van deze aspecten die voor dit onderzoek verder nog nuttig zou kunnen blijken, wordt eveneens kort meegegeven. Informatie van inhoudelijke aard wordt opgespaard voor de volgende paragraaf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Hs. AGa naar voetnoot8:
Van den Bergh was van mening dat de tekst van het Leidse handschrift ‘de oudste en de zuiverste’Ga naar voetnoot11 was en heeft hem daarom uitgegeven. Op zijn editie is later nogal wat kritiek gespuid, vooral door Verdam.Ga naar voetnoot12 Het is Van den Bergh zeer kwalijk genomen dat hij niet strikt diplomatisch te werk was gegaan. Uitspraken als ‘Overigens heb ik mij van alle verandering onthouden, zoo lang de lezing nog enigszins te verdedigen was’ (mijn cursivering), zijn hem niet in dank afgenomen.Ga naar voetnoot13 Van den Berghs editie is inderdaad met de nodige omzichtigheid te hanteren, vooral dan omwille van de aanvullingen vanuit andere handschriften waarvan nu eens wel, dan weer geen akte is genomen.Ga naar voetnoot14 Deze werkwijze heeft er onder meer voor gezorgd dat op basis van de voorliggende editie het juiste aantal verzen uit het handschrift niet te reconstrueren is. Naast het feit dat de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgever de toevoegingen uit andere handschriften en fragmenten gewoon meetelt, heeft hij zich bij de versnummering bovendien twee maal vergist (in Boek VI telt hij zes in plaats van vijf verzen tussen vs.180 en vs.185; in Boek VIII gebeurt hetzelfde tussen vs.245 en vs.250).Ga naar voetnoot15 Daarnaast zijn zowel de lezing van het Leidse handschrift zelf, als de aanvullingen vanuit andere handschriften allesbehalve onberispelijk.Ga naar voetnoot16 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Hs.B:
Het Ripuarische afschrift van de HMvL is met zekerheid afkomstig uit de Bibliotheek van Blankenheim, getuige het vers op fol.147vo: ‘Coin Jonggraue zu manderscheit graue zu Blanckenheym etc.’ Meesters is erin geslaagd deze ‘Coin’ te identificeren als ‘Kuno von Manderscheid-Blankenheim’, een graaf uit het stamslot Manderscheid in de Eifel (1444-1489).Ga naar voetnoot18 In 1474 ontving deze het Ripuarische HMvL-handschrift van zijn schoonbroer, de edelman Wirich VI von Daun zu Oberstein (1415/1420-1501), blijkbaar de vroegere bezitter van het handschrift.Ga naar voetnoot19 Onder de laatste kolom tekst staat immers te lezen: ‘dh / que remede / wirich item’.Ga naar voetnoot20 Meesters interpreteert ‘remede’ als ‘remedevit’ (vertaling: ‘verbeterde’) en neemt dus aan dat Wirich von Daun de corrector van hs.B is geweest.Ga naar voetnoot21 Van de letters ‘dh’ veronderstelt hij dat ze slaan op ‘Dhaun’, de plaats vanwaar Wirich afkomstig was. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog een stap verder gaat De Haan, die in Wirich von Daun behalve de corrector ook de opdrachtgever voor hs.B meent te moeten zien.Ga naar voetnoot22 Hij zou dan wel erg jong zijn geweest toen hij de opdracht tot het vervaardigen van dit handschrift gaf, maximum 15 jaar oud. De Haan vindt bevestiging voor haar hypothese in het voorkomen van het ‘que remede’-motto in de Willehalm-codex van Wolfram von Eschenbach, waarvan met zekerheid kan worden aangetoond dat Wirich von Daun er de opdrachtgever voor is geweest.Ga naar voetnoot23 Met ‘Que remede’ eindigen ook de twee Middelhoogduitse Malagis-handschriften.Ga naar voetnoot24 Indien de kopiist van hs.B, de opdrachtgever en de corrector in dezelfde periode (samen)werkten, dan is deze casus vergelijkbaar met de Lancelotcompilatie (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 129A10) waar de functie van corrector en bezitter / opdrachtgever mogelijk in de figuur van Lodewijk van Velthem samenvallen!Ga naar voetnoot25 Ik wil op deze plaats niet nader op deze problematiek ingaan. Zeker is dat Wirich von Daun een centrale rol heeft gespeeld bij de verspreiding van Middelnederlandse literatuur in het Duitse taalgebied.Ga naar voetnoot26 Onderzoek naar deze man en naar de relaties tussen de twee taalgebieden ziet er erg veelbelovend uit.Ga naar voetnoot27 Op de tekstuitgave van hs.B is nauwelijks kritiek mogelijk.Ga naar voetnoot28 Ondanks uitgebreide steekproeven heb ik ook zelf geen fouten kunnen ontdekken in Meesters' transcriptie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Hs. E:Ga naar voetnoot29
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bewaarde handschrift is mogelijk de autograaf. In elk geval bevat het een dedicatieminiatuur met daarboven de datum 1480.Ga naar voetnoot30 De tekst werd blijkens de epiloog uit het elfde boek in het Duits omgezet door Johannes von Soest, die het werk schreef in opdracht van de Heidelbergse pfaltsgraaf en keurvorst Philipp der Aufrichtige (regering 1476-1508). Aan het begin van Boek IV vermeldt Von Soest dat hij zijn tekst uit het Middelnederlands in het Middelhoogduits heeft vertaald: das ich dys buch ym transfyryrt
uss flemscher sprach, dy ist halp jutsch,
in diss sprach, als ist hog tutsch. (4-6)Ga naar voetnoot31
Verschillende onderzoekers hebben argumenten aangebracht voor de hypothese dat de Duitse bewerking van Von Soest geschreven is op basis van dezelfde Middelnederlandse legger die ook dienst heeft gedaan voor het Ripuarische afschrift (hs.B). Sleutelfiguur zou alweer Wirich von Daun geweest kunnen zijn, die mogelijk een Middelnederlandse variant van de tekst in zijn bezit had. Via hem zou deze Middelnederlandse tekst in handen gekomen zijn van aartshertogin Mechtild van Rottenburg (1418/19-1492), de zus van pfaltsgraaf Friedrich der Siegreiche, zelf vader van Philipp der Aufrichtige.Ga naar voetnoot32 Anders dan het Brabantse handschrift en het Ripuarische afschrift, is de Middelhoogduitse bewerking in elf in plaats van twaalf boeken ingedeeld. Ook anderszins bewerkte de auteur het Middelnederlandse verhaal nogal vrij.Ga naar voetnoot33 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De diplomatische editie van Klett is verre van betrouwbaar. De uitgever heeft duidelijk moeite gehad met het ontcijferen van het handschrift.Ga naar voetnoot34 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. VolksboekDe ‘schoone hystorie van Margarieten // des hertoghen dochter van Lymborch’, een prozawerk, werd in 1516 bij Willem Vorsterman gedrukt. Er zijn minstens dertien drukken van het werk bekend. Een editie op basis van de druk van 1516 werd verzorgd door Schellart.Ga naar voetnoot35 In plaats van in twaalf boeken is de prozaroman verdeeld in 117 capittels. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Excerptena. Boek XI. Meesters: KEen anoniem, sterk verkort uittreksel (246 verzen) van het koningsspel is bewaard in een vijftiende-eeuws verzamelhandschrift (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 75H57), een handschrift dat door zijn tekstuitgever met de titel Van vrouwen ende van minne werd bedacht.Ga naar voetnoot36 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Boek X (1-18)Een excerpt van de proloog van het tiende boek bevindt zich in het handschrift-Van Hulthem (Brussel, Koninklijke Bibliotheek 15589-623, fol.136vo-137ro, onder de rubriek: ‘Van vele edelen parabelen ende wiser leeren’).Ga naar voetnoot37 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Fragmenten
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze twee dubbelbladen werden mogelijk gebruikt als schutbladen in een register. Ze waren oorspronkelijk in het bezit van J.R. Groshans in Rotterdam, die ze in oktober 1844 aan de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde in Leiden schonk. De tekst werd hyperdiplomatisch uitgegeven door Vijfvinkel. Op deze editie kwam nogal wat kritiek.Ga naar voetnoot39 Eigen vergelijking toont aan dat Vijfvinkel zich enkele keren vergist in de versnummering en de collatie met hs.A en hs.B, zonder dat haar editie daardoor echter onbruikbaar wordt.Ga naar voetnoot40
De 36 halve en 108 hele overgeleverde verzen behoren tot Boek IX. Het fragment is van grote tekstkritische waarde, precies omdat het een gedeelte van de tekst beslaat dat bijna helemaal in hs.A ontbreekt. De fragmenten werden gebruikt als dekbladen in een boekband. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Gentse fragmenten werden gebruikt als dek- en schutblad voor- en achterin hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 4292, dat een Latijns martyrologium uit het einde van de veertiende of het begin van de vijftiende eeuw bevatte. Nadat de fragmenten een tijdje zoek waren geraakt, ontdekte J.H. Gallée dat een deel ervan in spiegelschrift stond afgedrukt op de binnenzijde van de houten borden. Dit ‘spiegelbeeldfragment’ werd door Kalff in 1898 uitgegeven en door Meesters F genoemd.Ga naar voetnoot43 Toen de oorspronkelijke fragmenten later weer opdoken, bleek dat F hier en daar verhelderend werkte bij passages die in het fragment zelf onleesbaar bleken.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van het Brusselse fragment bestaat een (niet erg nauwkeurig) afschrift van J.H. Bormans (1801-1878). Dit afschrift wordt eveneens in de Koninklijke Bibliotheek bewaard op signatuur IV.853,2. Verwijs (1830-1880) heeft blijkbaar ooit de bedoeling gehad het fragment uit te geven, getuige een mededeling van Bormans in 1866; daar is hij echter nooit toe gekomen. Na Bormans' dood raakte het fragment volkomen in de vergetelheid, tot het in 1972 weer opdook.Ga naar voetnoot44 Het afschrift van Bormans was dermate onnauwkeurig dat ik zelf een nieuwe transcriptie van het fragment heb gemaakt.
Van de Xantense fragmenten werd in 1934 door F. Engler, toentertijd een Utrechtse student, een afschrift gemaakt. Bij het bombardement van Xanten tijdens de tweede Wereldoorlog, kwamen echter zowel de fragmenten als het afschrift onder het puin terecht. De fragmenten werden daarbij zodanig beschadigd dat ze met het blote oog nauwelijks meer leesbaar waren. Deschamps wist ze met behulp van ultraviolet licht in de Archivberatungsstelle van Düsseldorf grotendeels te ontcijferen.Ga naar voetnoot45
In 1986 meldt Deschamps dat de drie bovenstaande fragmenten niet alleen tot dezelfde codex hebben behoord, zoals hij al eerder constateerde, maar dat ze bovendien werden geschreven door dezelfde kopiist die ook het Leidse hs.A heeft gekopieerd.Ga naar voetnoot46 Hij voegt eraan toe dat het handschrift, waarvan de drie fragmenten deel hebben uitgemaakt, vollediger moet zijn geweest dan het Leidse handschrift, aangezien de Xantense bladen op acht plaatsen samen 112 verzen bevatten die niet in het Leidse handschrift voorkomen, terwijl ze wel in het Ripuarische afschrift | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorkomen. Volgens Deschamps is deze codex de fraaiste van de bekende Limborch-codices geweest.Ga naar voetnoot47
Zonder er dieper op in te gaan, meldt Franck dat de varianten ‘allerdings mit geringen ausnahmen [sic] wenig belangreich[...]’ zijn.Ga naar voetnoot52
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze fragmenten zijn op bepaalde plaatsen onleesbaar geworden, omdat ze door de uitgever met looizuur zijn bewerkt. Vergelijking tussen de editie en de bewaarde fragmenten toont aan dat de uitgave vrij nauwkeurig is. De onnauwkeurigheden situeren zich vooral bij de aanvullingen uit hs.A, die niet steeds geattesteerd zijn.Ga naar voetnoot53
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het fragment, dat tot op vandaag onuitgegeven blijft, is volgens een mededeling van Kienhorst en Mulder vervaardigd door de kopiist die ook het enig bewaarde handschrift van de Roman van Ferguut (Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 191) kopieerde.Ga naar voetnoot55
Een negentiende-eeuws afschrift werd aan het begin van de twintigste eeuw gevonden door de antiquair E. Von Scherling die er in een kort artikeltje melding van maakte. Tot mijn verbazing deelde W. Kuiper afgelopen jaar mee dat een ander afschrift van hetzelfde fragment door Bart Ramakers in Oudenaarde werd aangetroffen.Ga naar voetnoot58 Het werd geschreven door dezelfde hand die ook het afschrift heeft gemaakt dat in Leiden is bewaard, al zijn er hier en daar kleine verschillen.Ga naar voetnoot59
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van dit onuitgegeven handschrift heb ik zelf een diplomatische transcriptie gemaakt. Het fragment, dat enkel stukjes van 74 verzen bevat, heeft enkele verzen die niet in hs.B voorkomen.
Geschrift, opmaak en taal zijn erg vergelijkbaar met het Leidse hs.A. De uitgevers suggereren dat de fragmenten mogelijk op dezelfde werkplaats, misschien zelfs door dezelfde kopiist zijn vervaardigd.Ga naar voetnoot63 Indien zij gelijk hebben, dan zou dat betekenen dat dezelfde kopiist voor het kopiëren van drie verschillende HMvL-handschriften verantwoordelijk geweest is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. ConclusieUit het voorgaande overzicht is gebleken dat we naast een (min of meer (cf. infra)) volledig Brabants handschrift, een Ripuarisch afschrift, een Middelhooguitse bewerking en een Volksboek in proza, ook beschikken over fragmenten uit negen verschillende Middelnederlandse handschriften.Ga naar voetnoot64 Daarnaast is gebleken dat er zeer dringend werk moet worden gemaakt van een editie van alle bestaande HMvL-fragmenten. Ook de reeds uitgegeven fragmenten zijn, gezien de uiteenlopende kwaliteit van de edities, aan herziening toe. Een degelijke editie met de varianten ten opzichte van hs.A en hs.B is een noodzaak om tot een kritische vergelijking van de teksten te kunnen komen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Verhouding tussen de handschriften en fragmentenA. Volledig overgeleverde handschriften1. Hs.A en Hs.BHet standpunt van de uitgever van het Leidse handschrift, Van den Bergh, dat dat handschrift oorspronkelijker zou zijn dan het Brusselse (cf. supra), is lang achterhaald. Zijn ongelijk wordt in een aantal artikels aangetoond.Ga naar voetnoot65 De meest precieze informatie over de verhouding tussen beide handschriften en over de werkwijze van de kopiist van hs.A, is te vinden in een artikel van Schlusemann, die aan de hand van tabellen het aantal verzen in de twee handschriften minutieus vergelijkt.Ga naar voetnoot66 Daaruit blijkt dat hs.B vele honderden verzen meer heeft dan hs.A.Ga naar voetnoot67 De Haan kon bovendien aantonen dat hs.A en hs.B tot verschillende takken van de overlevering behoren: ze gaan niet rechtstreeks op elkaar terug en ze hebben ook geen gemeenschappelijke voorbeeldtekst gehad.Ga naar voetnoot68 Hs.B is, gezien de vele niet kloppende rijmparen -de vertaler liet de oorspronkelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middelnederlandse uitgangen vaak staan- vermoedelijk een zeer getrouwe omzetting op basis van een Middelnederlandse, in casu Brabantse, legger.Ga naar voetnoot69 Hs.A is duidelijk geen getrouwe representant van het oorspronkelijke Middelnederlandse werk. Schlusemann toont met kracht van argumenten aan dat het merendeel van de honderden verzen die wel in hs.B, maar niet in hs.A voorkomen, oorspronkelijk zijn: ‘Het is duidelijk [...] dat de betrouwbaarheid van handschrift A in de loop van het kopiëren afneemt. In de boeken IX en X zijn in A meer dan 120 verzen weggelaten en in de boeken XI en XII samen zelfs meer dan 1000.’Ga naar voetnoot70 Ze doet voor haar argumentatie voornamelijk een beroep op een aantal fragmenten uit de Codex Deschamps (H51), waarvan eerder al was aangetoond dat ze niet strikt verwant zijn met hs.B,Ga naar voetnoot71 terwijl veel van de extraverzen uit hs.B toch ook daar zijn terug te vinden. Uit de vaststelling dat hs.B in het verloop van de tekst steeds meer verzen heeft die niet in hs.A voorkomen, leidt Schlusemann af dat de kopiist van hs.A bewust verkortte naar het einde toe. Ze tracht aannemelijk te maken dat de kopiist zelden passages laat wegvallen die voor het begrip van de tekst essentieel zijn. Schlusemann minimaliseert het onlogische en inconsequente karakter van een aantal ingrepen echter nog. Dat heeft voornamelijk te maken met het feit dat ze focust op het elfde boek waarin een koningsspel wordt gespeeld. Aangezien de eigenlijke actie daar stilligt, zijn er minder inhoudelijke consequenties voor de rest van het verhaal wanneer er in de vragen en antwoorden van het spel gesnoeid wordt.Ga naar voetnoot72 Zoals ze zelf aangeeft, heeft de kopiist in bijna alle gevallen het einde van het antwoord ingekort, meestal (toevallig?) de plaats waar uitleg werd gegeven die bij weglating een goed begrip niet in de weg stond.Ga naar voetnoot73 Daar staat echter tegenover dat bepaalde episodes, inderdaad vooral naar het einde van het werk toe, bepaald onlogisch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aandoen.Ga naar voetnoot74 Ik geef daarvan slechts enkele voorbeelden uit het twaalfde boek,Ga naar voetnoot75 die echter met tientallen vermenigvuldigd kunnen worden. In een episode uit hs.B (XII.661-698) geeft de koning van Perzië de Babylonische sultan raad. Deze passage ontbreekt in hs.A, terwijl er verder wel op wordt teruggegrepen. Hoewel de sultan geen advies heeft gekregen en er op deze plaats van een koning van Perzië al helemaal geen sprake is, reageert de sultan naar analogie van hs.B toch als volgt: Nargusius die soudaen
Seide: ‘ic hebbu wel verstaen
Her coninc van Persi (A.XII.471-473)
Ook de structuur van de tekst reveleert hier en daar dat hs.B oorspronkelijker is. In twee parallel opgebouwde episodes volgen we achtereenvolgens het beraad van de heidenen (A.XII.464-470 en B.XII.654-698) en van de christenen (A.XII.514-553 en B.XII.768-811). In het stuk dat in hs.A ontbreekt (en dat overeenkomt met B.XII.690-694) zegt de koning van Persi dat ze het pleit wel zouden winnen als Echites en Heinric dood waren. Een echo hiervan vinden we terug in de stadsraad van de christenen waar Heinric oppert dat een echte doorbraak pas zou gerealiseerd worden als de sultan zou overlijden (A.XII.525 en B.XII.784). Door het ontbreken van de bewuste passage in hs.A wordt de parallelle opbouw van deze episodes doorbroken. Passages waarin wordt terugverwezen naar iets wat niet gebeurd is, treffen we, zeker in het twaalfde boek van hs.A, geregeld aan. Zo volgt op A.XII.818 in hs.B een passage waarin de heiden Demophon, die eerder door de christenen gevangen was genomen, naar het heidense kamp terugrijdt om overleg te plegen (B.XII.1120-1135). Hoewel deze passage in hs.A niet voorkomt en Demophon dus niet wegrijdt, is A.XII.819 e.v. er een duidelijk vervolg op, gezien de mededeling van de verteller: ‘Nu latic den coninc varen’. Iets dergelijks gebeurt enkele verzen later nog eens. In de in hs.A ontbrekende passage B.1144-1161 beginnen de christenen te feesten. Even verder vernemen we van de verteller in hs.A wel: ‘Nu latic hare feeste bliven’, (A.XII.827) hoewel er van een feest in hs.A geen sprake is geweest. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer Schlusemann dan ook besluit dat de kopiist van hs.A de tekstpassages die hij weglaat, doelbewust heeft uitgezocht,Ga naar voetnoot76 kan ik daar niet akkoord mee gaan. Daarvoor zijn er te veel voorbeelden van onlogische en inconsequente ingrepen terug te vinden. Over de redenen van de opvallende bekortingen naar het einde van de tekst toe, wil ik hier niet gaan speculeren. In het kader van dit proefschrift lijkt het me als conclusie voldoende dat hs.A over het algemeen minder getrouw de bedoelingen van de auteur weerspiegelt dan hs.B. Voor mijn onderzoek impliceert dit dat ik mij in de eerste plaats zal baseren op hs.B, zoals dat is uitgegeven door Meesters.
Desondanks is het niet raadzaam het Leidse handschrift volledig links te laten liggen. Ten eerste staat hs.A qua taal vermoedelijk zeer dicht bij de autograaf. Enkele onzuiverheden niet te na gesproken, heeft hs.A een opvallend zuiver rijmpatroon, wat er waarschijnlijk op wijst dat de kopiist van hs.A de oorspronkelijke rijmen heeft gerespecteerd. Ten tweede bevat hs.B nogal wat weesrijmen, die vaak vanuit hs.A aangevuld kunnen worden.Ga naar voetnoot77 Ten derde staan er in hs.A hier en daar passages die een betere lezing geven dan hs.B en ten slotte heeft hs.A op zijn beurt een aantal passages meer dan hs.B, die vermoedelijk wel tot de oorspronkelijke tekst behoorden. Een voorbeeld van een episode waarin hs.A de betere lezing geeft, komt uit het derde boek. Wanneer Heinric daar wordt geconfronteerd met een ‘wege-scheide’ moet hij een keuze maken tussen een bestrate baan en een wegje ‘dorch den walt’ (III.1117)’. Op een kruis wordt de dood voorspeld aan eenieder die de gevaarlijke weg neemt: Dat nyman en pijne zu bestoen
Den weich zu rijden off zu goen,
Want he der doet were en woen
Off altoes blyven gevoen (B.III.1124-1127)
Het volgende vers is in hs.B duidelijk corrupt: Due quam der rijdder en die breide bane (B.III.1128)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit lijkt te suggereren dat de ridder zich op de veilige bestrate baan begeeft, terwijl we even verder (B.III.1137-1147) vernemen dat hij dit niet doet. Janssens merkte terecht op dat B.III.1128 weinig zin heeft.Ga naar voetnoot78 Voor deze passage is de lezing van hs.A te verkiezen: Want der doet ware hi in wane
Of altoes te sine ghevane,
Die quame in die wreede bane.’ (A.III.1134-1136)
Of de kopiist van hs.B hier zelf in de fout is gegaan of de fout uit zijn voorbeeldtekst overneemt, valt niet meer met zekerheid uit te maken. In hs.E, dat met hs.B een gemeenschappelijke voorbeeldtekst deelt (cf. infra), is er van de hele bivium-situatie geen sprake meer. Dat een aantal van de passages die hs.A meer heeft dan hs.B, oorspronkelijk is, kan eenvoudig worden aangetoond. Het ligt voor de hand voorbeelden hiervan te gaan zoeken in het achtste boek. Uit de tabellen van Schlusemann kunnen we immers afleiden dat hs.A voor dat boek maar liefst 48 verzen heeft die niet in hs.B voorkomen, terwijl hs.B ‘slechts’ 31 verzen heeft die we niet in hs.A aantreffen.Ga naar voetnoot79 Bovendien, en dat maakt de situatie in vergelijking met de rest van het werk zo bijzonder, worden 31 van die extra verzen uit hs.A bevestigd door fragmenten, tegenover slechts vier van de extra verzen uit hs.B.Ga naar voetnoot80 Een groot gedeelte van het achtste boek is gereserveerd voor een troepenopsomming. De passage A.VIII.911-916 ontbreekt in hs.B, dat zelf, schijnbaar in de plaats daarvan, B.VIII.908-911 opvoert, een passage die we dan weer niet in hs.A terugvinden. Beide passages worden echter bevestigd door fragment H53, dat hier om die reden als oorspronkelijker beschouwd kan worden dan de twee handschriften. Een extra argument voor de oorspronkelijkheid van beide passages is dat zij beide voorkomen in de brontekst die deze episode ‘dekt’, te weten Maerlants Spiegel historiael.Ga naar voetnoot81 In dezelfde opsomming (die in totaal bijna 300 verzen in beslag neemt) zijn ook A.VIII.953-958 en A.VIII.995-1008 afwezig in hs.B, terwijl ook deze passages worden bevestigd door H53. Of de kopiist van hs.B hier zelf in de fout is gegaan of of de lacunes daarentegen ook al te vinden waren in de voorbeeldtekst van hs.B, laat ik hier in het midden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Hs.A, Hs.B en Hs.EOver de relatie tussen hs.E en de twee overige handschriften, kan ik kort zijn. Al in 1888 vermoedde Kuiper dat hs.B en hs.E ‘vertaald’ waren naar eenzelfde voorbeeldtekst.Ga naar voetnoot82 90 jaar later bewees Swennen onomstotelijk dat hs.E niet op hs.B kon teruggaan en dat hs.E ook niet op één van de andere handschriften of fragmenten van de HMvL terugging.Ga naar voetnoot83 Recentelijk toonde De Haan aan dat aan hs.B en hs.E, zoals Kuiper al suggereerde, inderdaad eenzelfde voorbeeldtekst ten grondslag heeft gelegen.Ga naar voetnoot84 Haar conclusie dat hs.A en hs.B niet strikt verwant zijn, geldt bij uitbreiding ook voor de relatie tussen hs.A en hs.E: ze behoren tot verschillende takken van de overlevering. Bij het bronnenonderzoek kan hs.E goed van pas komen als aanvullend vergelijkingsmateriaal. Van passages die in hs.B én in hs.E voorkomen, kunnen we immers met zekerheid aannemen dat ze ook in de gemeenschappelijke voorbeeldtekst van beide handschriften voorkwamen. In combinatie met inhoudelijke elementen, kunnen we zo in sommige gevallen dichter bij de oorspronkelijke tekst komen. Het al dan niet oorspronkelijk zijn van een passage kan van belang zijn voor de interpretatie. Dit bewijst bijvoorbeeld Janssens die de aanwezigheid van vier supplementaire verzen in hs.B en hs.E ten opzichte van hs.A als oorspronkelijk beschouwt omdat hij ze ook in verband kan brengen met Margrietes evolutie in het eerste boek.Ga naar voetnoot85 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenvattend kunnen we op basis van voorgaande vergelijkingen al besluiten tot volgend voorlopig stemma:Ga naar voetnoot86 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. FragmentenHet zou me te ver voeren om voor alle overgeleverde fragmenten hun relatie tot de volledige handschriften van de tekst te onderzoeken. Ik wil dat wel doen voor de enkele fragmenten waarvan in eerder onderzoek al is gesuggereerd dat ze samenhoren, meer bepaald voor de fragmenten uit de Codex Deschamps en de Michelstädter Fragmente. De oorspronkelijkheid van de overige fragmenten zal slechts kort worden toegelicht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Codex Deschamps (H51A, H51B en H51)In haar onderzoek concentreert De Haan zich op de relatie tussen de Gentse fragmenten H51A (=I) en de handschriften A en B. Ze komt tot de conclusie dat aan hs.A en H51A dezelfde voorbeeldtekst ten grondslag heeft gelegen.Ga naar voetnoot87 Dit is een bijzonder interessante vaststelling omdat beide handschriften ook door dezelfde kopiist zijn afgeschreven (cf. supra). We hebben hier dus te maken met een kopiist die minstens twee afschriften van de HMvL maakte op basis van dezelfde voorbeeldtekst. Dit vergroot de kans dat we hier met een professioneel iemand te maken hebben, die waarschijnlijk in opdracht kopieën van teksten vervaardigde. Voor ons onderzoek is het daarnaast vooral van belang om te weten hoe betrouwbaar de fragmenten uit de Codex Deschamps wel zijn. In dat opzicht is het jammer dat zowel De Haan als Schlusemann zich hebben toegespitst op slechts één van de drie fragmenten uit de codex -De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haan op de Gentse fragmenten, Schlusemann op de Xantense- waardoor het zicht op de gehele codex in hun artikels duister blijft. Bovendien stelt De Haan de vraag naar de oorspronkelijkheid van de fragmenten niet. De Gentse fragmenten stemmen in versaantal (2 × 212) volledig overeen met de corresponderende passages in hs.A en hebben vier verzen meer dan de overeenkomstige episodes in hs.B. Uit deze vergelijking kunnen we in elk geval al concluderen dat H51A niet bekort tegenover hs.A of hs.B. Bovendien veroorzaken twee van de verzen die hs.B minder heeft dan hs.A en dan H51A, weesrijmen in hs.B (B.VI.2180 en B.VI.2190). Tenminste voor deze verzen mogen we dus aannemen dat de bekorting in hs.B of in de voorbeeldtekst van hs.B is opgetreden, en dat hs.A of H51A de verzen niet zelf hebben toegevoegd. Uit de systematische vergelijking van alle verzen uit H51A met hs.A, hs.B en hs.E zoals die door De Haan in haar doctoraalscriptie is uitgevoerd, valt af te leiden dat de Gentse fragmenten over het algemeen een vrij betrouwbare lezing geven, die ze nu eens met hs.A, dan weer met hs.B gemeen hebben.Ga naar voetnoot88 De door Kalff uitgegeven spiegelbeeldfragmenten die dezelfde tekst dekken, bevestigen dit.Ga naar voetnoot89 Ook de 212 verzen van het Brusselse fragment corresponderen met een passage van 212 verzen in hs.A én in hs.B (cf. supra). Geen van de drie handschriften bekort hier ten opzichte van de andere. 84 van de verzen uit het Brusselse fragment, vinden we eveneens terug in fragment H52, waarvan Franck een collatie met hs.A publiceerde. Uit een vergelijking die ik maakte tussen het Brusselse fragment, hs.A, hs.B en H52, blijkt dat de conclusie van De Haan met betrekking tot de gemeenschappelijke voorbeeldtekst van hs.A en H51A door H51B niet wordt tegengesproken.
Het meest revelerend in verband met de oorspronkelijkheid en betrouwbaarheid van de Codex Deschamps zijn de Xantense fragmenten (=H51C). Vergelijking tussen deze fragmenten en de handschriften A en B leidt tot vier vaststellingen:
Ik bespreek deze vier items hier één voor één. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a) Schlusemann heeft uitgebreid aangetoond dat de 112 verzen die hs.B en H51C (Xanten) meer hebben dan hs.A, wijzen op bekorting in hs.A.Ga naar voetnoot90 H51C is wat die 112 verzen betreft dus (net als hs.B) oorspronkelijker dan hs.A. Globaal gezien blijkt H51C dus erg betrouwbaar,Ga naar voetnoot91 op één (substantiële) uitzondering na, die onder c) aan bod komt.
b) Van de twee verzen die enkel in H51C voorkomen, is moeilijk met zekerheid uit te maken of ze oorspronkelijk zijn. Ze sluiten zeer goed aan bij het tekstgedeelte dat eraan voorafgaat en waarin wordt aangetoond dat oude zaken beklijven, zelfs als er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen: Want men seit dicke gode weet
Wat dat een nuwe pot ontfeet
Datti den smake behoude
Gherne in siere oude
Ende gherne siet men oec al hier
Dat na loet rieket die mortier (Xanten 475-480) [mijn cursivering]
Omdat deze verzen noch in hs.A, noch in hs.B voorkomen, zou dit wel moeten betekenen dat de kopiisten van hs.A en van hs.B onafhankelijk van elkaar -de handschriften zijn immers niet verwant- het verspaar hebben weggelaten. Dit is niet onmogelijk, maar het ligt ook niet voor de hand, zodat het er eerder op lijkt dat de kopiist, bij het kopiëren van de Codex Deschamps, de verzen zelf heeft toegevoegd.
c) Van de passages die H51C (Xanten) minder heeft dan hs.B, is het interessant om te weten of ze oorspronkelijk waren en zo ja, of het de kopiist van het Xantense fragment is geweest die de passages heeft weggelaten, dan wel of de ontbrekende passages ook niet in de voorbeeldtekst van H51C (Xanten) aanwezig waren. Ik beperk me hier tot de twee langere episodes die hs.B meer heeft dan H51C (Xanten). De eerste is een episode uit het tweede spelgedeelte van het koningsspel, overeenkomstig met B.XI.757-796. In deze passage stelt koning Prassia Margriete een vraag en krijgt hij antwoord. De parallellie in de opbouw van het koningsspelGa naar voetnoot92 vereist dat de Prassia-passage op deze plaats wordt ingeschoven. Dit maakt het waarschijnlijk dat Xanten hier in de fout gaat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijking met hs.A reveleert dat ook in hs.A deze episode niet op de verwachte plaats voorkomt, maar wel twee raadsels verder, na de vragen van Palladia van Macidonien en koning Colesus. In de Xantense fragmenten is er van de Prassia-passage helemaal geen spoor, hoewel we uiteraard niet kunnen uitsluiten dat de passage nog aan bod kwam in de niet-overgeleverde tekst na het afbreken van het fragment. In elk geval wijst het ontbreken van deze passage op precies dezelfde plaats in hs.A en in H51C (Xanten) in de richting van een gemeenschappelijke voorbeeldtekst voor beide handschriften.Ga naar voetnoot93 Xanten vervolgt net als hs.A met de vragen van Palladia van Macidonien en koning Colosus. Het antwoord op de vraag van koning Colosus is erg lang: in hs.B beslaat het 110 verzen (van B.XI.826 tot B.XI.936). Hs.A heeft er 29 (A.XI.687-716), Xanten 67 (Xantense nummering: 489-556). Het feit dat H51C (Xanten) meer verzen heeft dan hs.A, verzen die bovendien corresponderen met verzen uit hs.B, bewijst in elk geval dat de verzen van H51C (Xanten) ook in de gemeenschappelijke voorbeeldtekst van hs.A en H51C (Xanten) stonden. Of de kopiist behalve in hs.A ook in H51C (Xanten) bekort ten opzichte van zijn voorbeeldtekst, valt niet te bewijzen. Het is met andere woorden even goed mogelijk dat er ook in de gemeenschappelijke voorbeeldtekst van beide handschriften maar 67 verzen aanwezig waren. Wanneer het antwoord van koning Colesus in H51C (Xanten) na 67 verzen afbreekt, gebeurt er opnieuw iets vreemds. In plaats van zoals in hs.B verder te gaan met de vraag van Eliane (in hs.B Juliane genoemd), slaat de kopiist van H51C (Xanten) op deze plaats ineens 517 (!) verzen over (van B.XI.895 tot B.XI.1413) en gaat verder met de vraag van ‘Van amasonia elyoene’, die in hs.B pas vanaf XI.1413 aan bod komt. Voor deze afwijking zijn er twee mogelijke verklaringen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als we de voorgaande observaties schematisch voorstellen, dan blijkt dat de vragen in het tweede gedeelte van het koningsspel in hs.B achtereenvolgens worden gesteld door:
In hs.A en H51C (Xanten) ziet die volgorde er ietwat anders uit:
Uit het voorgaande kunnen we afleiden dat alle vragen ofwel in hs.A ofwel in H51 voorkomen en dus zeker in de gemeenschappelijke voorbeeldtekst van hs.A en H51 aanwezig waren. Bijgevolg kan worden uitgesloten dat de reden voor het ontbreken van bepaalde vragen in het Xantense fragment óf in hs.A, het ontbreken van die passages in de legger is. Omdat de Codex Deschamps -in tegenstelling tot hs.A- door de band genomen een vrij getrouwe kopie van de legger blijkt, is het des te vreemder dat er in het koningsspel zo diepgaand wordt ingegrepen. Het lijkt er sterk op dat er met het koningsspel iets aan de hand was in de gemeenschappelijke voorbeeldtekst van hs.A en H51C, wat geresulteerd heeft in twee ‘gebrekkige’ koningsspelen in de genoemde handschriften. Schlusemann interpreteert het weglaten van het grote tekstblok in Xanten als een bewuste zet van de kopiist om het kopiëren sneller te kunnen beëindigen, vermoedelijk ingegeven door de vaststelling dat hij aan het einde tijd of plaats tekort kwam.Ga naar voetnoot95 Gezien het vreemde karakter van de bekorting en gezien de grote betrouwbaarheid van het handschrift elders, wil ik zelf over de redenen voor de bekorting hier niet speculeren. Het bekortingsgedrag van de kopiist in hs.A en in de Codex Deschamps, is echter interessant genoeg om er later meer aandacht aan te besteden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d) Tenslotte hebben hs.A en H51C (Xanten) ook een aantal verzen meer dan hs.B. Het gaat om drie maal één vers, wat telkens in een weesrijm resulteert in hs.B (B.X.1021; B.X.1138 en B.XI.825). Hieruit valt af te leiden dat het verspaar, zoals dat in hs.A en in H51C (Xanten) voorkomt, vermoedelijk oorspronkelijk is. Daarnaast bevatten hs.A en H51C (Xanten) ook een langere passage die past tussen B.XI.690 en B.XI.691. Het gaat om de episode tussen twee spelgedeelten waarin de rollen worden gewisseld: Demophon legt Margriete uit dat zij diegenen aan wie ze in de eerste spelronde een vraag heeft gesteld, nu een wederdienst moet bewijzen. Margriete meent dat zij hen een concrete beloning moet geven, maar het is enkel de bedoeling dat de anderen haar nu een vraag mogen stellen. Ik citeer naar H51C (Xanten): Ende elker vrouwen wildi ere
Hebben ende selen hem belouen
Van uwer meltheit in elken houe.
Die jonfrouwe scaemde hare
Ende seide ten coninc oppenbare
Wanen soude comen selc here
Mi te bringen in al selker ere
Dat ic elken gheuen soude
Dinc die hi mi bidden woude
Aangezien de passage in hs.A én in H51C aanwezig is, kunnen we daaruit concluderen dat ze zeker ook in de gemeenschappelijke voorbeeldtekst van beide handschriften stond. Inhoudelijk past de episode perfect in de tekst, ook al sluit vers 691 in hs.B naadloos aan op vers 690 (zonder de extra verzen dus). In hs.E vinden we de verzen evenmin terug, wat mogelijk impliceert dat ze ook niet in de gemeenschappelijke voorbeeldtekst van hs.B en hs.E aanwezig waren.Ga naar voetnoot96
Met de voorgaande vaststellingen in het achterhoofd kunnen we concluderen dat de Codex Deschamps (H51A, B en C) over het algemeen zeer betrouwbaar is, de grote lacune in het tweede koningsspelgedeelte niet te na gesproken. Ondanks deze beperking is de codex dan ook goed bruikbaar als vergelijkingsmateriaal bij het bronnenonderzoek, vooral omdat we met dit handschrift een representant van het werk te pakken hebben die ook qua taal zeer dicht bij de oorspronkelijke tekst moet hebben gestaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verhouding van alle tot nog toe besproken handschriften en fragmenten, kan als volgt worden gevisualiseerd: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Michelstädter Fragmente (MF)Omdat de uitgevers van de MF suggereren dat deze fragmenten in dezelfde omgeving, mischien zelfs door de kopiist zelf van hs.A en de codex Deschamps vervaardigd zijn,Ga naar voetnoot97 is het aangewezen om aansluitend op de vorige paragraaf, de verhouding van de MF tot hs.A en de Codex Deschamps te bespreken. In elk geval kan met zekerheid worden uitgesloten dat de MF tot de Codex Deschamps behoord zouden hebben, aangezien formaat en bladspiegel van beide codices niet overeenstemmen.Ga naar voetnoot98 Alle andere mogelijkheden blijven in theorie bestaan en zullen onderzocht moeten worden. Daarbij interesseert het mij voornamelijk om te weten of de MF mogelijk rechtstreeks verwant is met hs.A of de Codex Deschamps, dezelfde voorbeeldtekst met deze handschriften heeft gedeeld, of misschien zelf de voorbeeldtekst van deze handschriften is geweest. Daarnaast ben ik in het kader van het bronnenonderzoek uiteraard ook geïnteresseerd in de betrouwbaarheid van de MF.
Dat hs.A van de MF zou zijn afgeschreven, is zeer onwaarschijnlijk. In de overgeleverde verzen worden in de MF twee keer twee verzen omgekeerd vergeleken met hs.A en hs.B, waar de volgorde die hs.A en hs.B bieden de juiste is. Indien hs.A van de MF zou zijn afgeschreven, dan zou dat betekenen dat hs.A de versvolgorde twee maal zelfstandig heeft aangepast. Het zou dan wel erg toevallig zijn dat ook hs.B, dat immers niet met hs.A verwant is, dezelfde aanpassing heeft doorgevoerd.Ga naar voetnoot99 De MF kunnen ook niet rechtstreeks van hs.A zijn afgeschreven. Hiervoor zijn er verschillende argumenten, waarvan ik er hier slechts twee uitwerk. Het eerste argument zit verscholen in een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weesrijm. Het vers ‘Ic salt dan doen alsoe’ uit de MF (fragment 1, ro, kolom b), maakt in hs.B deel uit van een rijmpaar: ‘Ich salt doen dan also.’
Den ridder untboet he due (III.1003-1004).
Verspaar noch weesrijm vinden we terug in hs.A. Daaruit kunnen we afleiden dat de kopiist van de MF het weesrijm niet uit hs.A kan hebben gehaald. Minstens het weesrijm moet in de voorbeeldtekst van de MF hebben gestaan, aangezien het deel uitmaakt van een rijmpaar in hs.B, een handschrift dat immers niet met hs.A verwant is. Een tweede argument dat aantoont dat de MF niet van hs.A zijn afgeschreven, is het vers ‘...hare raste sonder rouwe’ in de MF. Dit vers vinden we terug in hs.B als ‘En hoere rasten ind sonder rouwe’ (B.III.1080) en in hs.A als ‘In haren troest sonder rouwe’ (A.III.1088). Indien de MF dit vers op basis van hs.A gecorrigeerd zouden hebben, zou het wel erg toevallig zijn dat het niet-verwante hs.B dezelfde verandering zou hebben doorgevoerd.
Hebben hs.A en de MF dan een gemeenschappelijke voorbeeldtekst gehad? Ze zitten in elk geval heel erg in dezelfde traditie, getuige de talrijke woorden en fraseringen die ze gemeen hebben. Om de hypothese van een gemeenschappelijke voorbeeldtekst aannemelijk te kunnen maken, moeten de beide handschriften echter ook één of meer fouten of veranderingen gemeenschappelijk hebben, in afwijking van hs.B. Zo'n gemeenschappelijke fout doet zich m.i. minstens één maal voor in beide handschriften. Wanneer Heinric in het derde boek verneemt dat zijn kamp tegen de valse graaf van Pyrant met twee jaar is uitgesteld, reageert hij in de MF als volgt: Ende soude men oec die vrouwen verd...
-> Soe es onrecht al te verre
Moetic bliuen in besperre
Soe doedi ons onrecht groet
In hs.A vinden we ongeveer hetzelfde: Ende soude men oec die vrouwe verdriven
-> Soe es onrecht al te verre;
Moet ic bliven nu in besperre
Soe doedi ons onrecht groet (A.III.1036-1039)
In hs.B staat daarentegen: Ende dar-umb ouch die frouwe verdryven
-> So is mijn rechte al/tze verre.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moess ich blyven en vessperer
So wyst ir unss unrecht groet. (B.III.1028-1031)
Hs.B biedt hier de juiste lezing. Het is immers niet het ‘onrecht’ maar het ‘recht’ dat ver te zoeken is, wanneer het tornooi wordt uitgesteld. En waar zouden hs.A en de MF die foute lezing anders vandaan kunnen hebben dan uit een gemeenschappelijke voorbeeldtekst? De fout is bovendien goed verklaarbaar: twee regels verder staat er immers ‘onrecht groet’. Het ligt voor de hand dat de kopiist van de gemeenschappelijke voorbeeldtekst (of een voorganger daarvan) al vooruitgekeken heeft en het woord ‘onrecht’ in de plaats van het semantisch verwante ‘recht’ heeft gezet. Eén andere mogelijkheid blijft open: de MF kunnen van de Codex Deschamps -die immers een gemeenschappelijke voorbeeldtekst met hs.A heeft- zijn afgeschreven of vice versa. Bij gebrek aan overlappende passages valt deze hypothese echter niet te bewijzen, noch te ontkrachten... De volgende mogelijke stemma's zijn uit een vergelijking van de MF met hs.A en hs.B af te leiden: Indien Heinzle en Staub gelijk hebben dat de MF door dezelfde kopiist zijn afgeschreven als hs.A en de Codex Deschamps, dan lijkt de eerste mogelijkheid de meest waarschijnlijke. Het zou dan immers voor de hand liggen dat een kopiist voor de drie handschriften telkens dezelfde legger heeft gebruikt. Hoe het ook zij, de drie handschriften zijn in elk geval rond hetzelfde tijdsstip in dezelfde omgeving ontstaan. Qua betrouwbaarheid valt er op de MF niets aan te merken. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat ook hs.A in de episode die door de MF wordt gedekt, geen afwijkingen vertoont ten opzichte van hs.B. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Mozaïek van de overige fragmenten
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Excerpten
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. ConclusieUit voorgaande schets van de verhouding tussen de bestaande handschriften en fragmenten van de HMvL kan een aantal conclusies worden getrokken. Ten eerste is gebleken dat de redactie van hs.B trouwer de bedoelingen van de dichter weerspiegelt dan hs.A of hs.E. Het ligt dan ook voor de hand dat ik mij voor het onderzoek in de eerste plaats op deze Ripuarische redactie van de tekst zal baseren, ook al staat de tekst qua taal een heel eind af van het oorspronkelijke werk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten tweede is duidelijk geworden dat geen enkel van de overige handschriften of fragmenten veronachtzaamd mag worden. Niet alleen staan alle overgeleverde fragmenten wat de taal betreft dichter bij de oorspronkelijke tekst dan hs.B, maar een vergelijking heeft bovendien uitgewezen dat de meeste van die fragmenten een vrij zuivere variant van de tekst vertegenwoordigen. Een bijzondere plaats in de overlevering wordt ingenomen door de fragmenten uit de Codex Deschamps en uit Michelstadt, waarvan het aannemelijk is dat ze een gemeenschappelijke voorbeeldtekst met hs.A hebben gedeeld, terwijl ze vermoedelijk toch een meer oorspronkelijke tekstuele variant vertegenwoordigen dan hs.A zelf. Het lijkt er zelfs sterk op dat hs.A, hoewel het de tekst bijna volledig weergeeft, één van de meest onzuivere versies van de HMvL is geweest. Ook de Vlaamse tak van de overlevering, met de fragmenten H49 en H53, staat vermoedelijk zeer dicht bij de oorspronkelijke tekst, waardoor de inhoud van deze fragmenten geprefereerd vergelijkingsmateriaal wordt.
Concreet zal ik bij het bronnenonderzoek mijn analyse en interpretatie in eerste instantie baseren op de tekst in hs.B. De passages uit hs.B vergelijk ik altijd echter ook met hs.A en (indien het episodes betreft die ook elders overgeleverd zijn) met de fragmenten. Indien hs.A of één van de fragmenten relevante afwijkingen vertonen ten opzichte van de tekst uit hs.B, deel ik deze mee (in de tekst of in voetnoot, afhankelijk van het belang van de afwijkingen). Aangezien het hier niet om een teksteditie gaat, zie ik ervan af om elke variant, ongeacht zijn relevantie, in voetnoot op te nemen. Dit zou de eigenlijke doelstellingen van dit proefschrift, een bronnenonderzoek voeren en de effecten van de ontleningen in hypotheses trachten te vatten, nodeloos vertroebelen. |
|