stilte moet spreken.
Talloze gedichten in dit Alfabet zinspelen op deze dichterlijke activiteit, en wie er op let vindt in Van Geels overige werk wel meer voorbeelden. Natuurlijk sluit een dergelijke optiek geen andere lezingen van de tekst uit. De socioloog J. Goudsblom kon dan ook gemakkelijk laten zien hoeveel sociologie er verborgen zit in Van Geels gedichten. Daarmee maakte Goudsblom duidelijk dat deze poëzie zich op verschillende niveaus, en vanuit allerlei gezichtspunten anders, laat interpreteren. Wie er de nadruk op legt dat Van Geels gedichten vaak handelen over het dichten beweert overigens niets opzienbarends, want het zou eerder vreemd zijn als Van Geel, die zich volstrekt toelegde op het dichten, daar in zijn werk niet voortdurend op reflecteerde. Bij hem wordt de poëzie vaak als vanzelf ars poetica.
Ik denk dat de gedichten die willen uitdrukken wat dichten voor een proces is, bruikbaar zijn als sleutel tot Van Geels werk. Het is ook niet zo moeilijk dit in te zien. Immers, alle gedichten die zich niet, min of meer expliciet, uitspreken over de scheppende activiteit zijn daar in elk geval toch de vrucht van. Hun eigenaardigheid valt dan ook beter te verklaren als we inzicht hebben in Van Geels creatieve opvattingen. Dit inzicht kan gewonnen worden uit de poeticale gedichten, die na analyse het bovendien mogelijk maken Van Geels kunst- en levensbeschouwing in grote lijnen te bepalen.
In zijn bundel ‘Op komst’ besluit Jacob Groot een reiger-gedicht met de woorden: ‘De dichter heeft iets van een reiger’. Gelukkig voegde Van Geel aan zijn reiger deze uitleg niet toe:
Reiger
Een reiger loopt voorzichtig
de sloot en brengt zijn spieden,
als witvis aan het licht.
De reiger is een dichter, zijn spieden is dichten, de witvis is het gedicht. Tegen Guépin zei Van Geel hierover: ‘Je moet wel een erg van het dak gevallen poëzielezer zijn om déze uitleg niet te vinden’. Het gedicht beschrijft de dichterlijke activiteit als een ‘aan het licht’ brengen. Het spieden van de reiger neemt ten slotte vorm aan: een witvis, die vanuit de diepte, en zelfs in het donker, oplicht. Hier wordt iets voordien ongeziens ontdekt, of anders gezegd: het vormloze krijgt vorm, het donker wordt licht. Een voorzichtige en hoge aandacht van de reiger zijn voorwaarde voor zo'n vangst.
Het lijkt niet een erg gecompliceerd beeld, dat Van Geel hier geeft van zijn scheppende arbeid, al kan er meer gezegd worden over de aard van het domein waarop zich het spieden richt. Een aanwijzing bevat misschien: