Chr.J. van Geel. Een bundel over zijn poëzie
(1979)–Elly de Waard– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Tom van Deel
| |
[pagina 179]
| |
deze puzzelmatige omgang met taal. Van Geel, in elk geval, was bij uitstek een dichter die onvermoeibaar zijn voordeel deed met dit onderzoek van mogelijkheden en listig heulde met het toeval. Het variëren was voor hem een poeticaal principe en het kan daarom in verband gebracht worden met zijn thematiek en - noem het - wereldbeschouwing. Ik herinner mij hoe ik Van Geel eens vroeg een paar vogeltjes te tekenen voor een vriend van mij, die bioloog is. Ik wist weinig van zijn beeldende aktiviteiten, kende eigenlijk alleen het boekje met Brands. Zijn enorme produktie op dit punt was nog niet tot me doorgedrongen. Van Geel wilde wel, maar alleen als ik hem velpon bezorgde. Daar deed hij een flinke druppel van op een correspondentiekaart, die smeerde hij wat uit, liet hem drogen en ging dan over tot de vervaardiging van een vogel. Ik zag hem dat voor het eerst doen en de manier waarop hij het deed trof me als typerend: het velpon bepaalde hoe de pen over het papier ging, hij trok er lijntjes omheen, ging er met de inkt overheen, liet zich leiden door de structuur van wat weerstand bood. Cirkelend met die pen rond het velpon kwam er een vogel uit z'n ei. Een geboorte bij toeval. Typerend leek me de bewuste onopzettelijkheid waarmee de vogel er kwam, vanuit een houding die mogelijkheden aftast, minder geleid door een vooropgezet idee dan wel door wat zich voordoet; de instelling van een variantendichter. Bij die gelegenheid zag ik goed hoe zo'n velponoppervlak ging funktioneren als het inwendige van een vogel die eromheen steeds meer gestalte kreeg. Wie de Van Geelse vogels kent weet dat zij dikwijls een innerlijk hebben, een binnenste dat niet zelden eveneens de vorm van een vogel - of anders wel van een ei - heeft. Het is deze eigenschap waar ik wat uitvoeriger op in wil gaan. Ik koos uit oude tekeningen er een paar die mij in dit opzicht illustratief voorkwamen. Voor een deel zijn ze aangebrand of door bluswater gevlekt, iets dat niet altijd in hun nadeel werkt. Een vogel die klare taal spreekt, is deze: | |
[pagina 180]
| |
Het is gebruikelijk een uitzicht buiten het lichaam te situeren. Van Geel maakt er hier evenwel een soort inzicht van, het vogellijf biedt uitzicht op een binnenwereld: een kamerraam, met op de vensterbank een vogel, met een vitrage die niet kan, een uitzicht op wat bergen lijken, en een opgerold vogeltje als zon. Zoiets leent zich voor interpretatie. Wat er in het algemeen over gezegd kan worden, is dat Van Geel deze vogel een binnenwereld heeft gegeven in de vorm van een buitenwereld. Daarmee levert hij in zekere zin het beeldend equivalent van zijn gedicht ‘Aug. '57’ uit Spinroc: ‘Soms is verdriet een uitzicht/ door takken op wolken en gras’, etc. Een symbolische instelling blijkt hier uit. Als we nog even kijken naar de raamvogel, dan zien we dat een tweede vogel uitzicht heeft op de binnenwereld van de eerste. Er zal wel sprake zijn van een liefdesrelatie, zoals vaker in Van Geels tekeningen, maar naar analogie van zijn gedichten - die zich dikwijls poeticaal laten interpreteren - zou hier ook de verhouding tussen lezer en dichter uitgebeeld kunnen zijn. De lezer krijgt van de dichter inzicht in diens binnenwereld, iets dat trouwens parallel loopt met een liefdesrelatie. Van Geel constateerde verdiepingen in zijn vogels: een ziel, een innerlijk, een eigen inzicht. Iets dergelijks bracht hij onder woorden in:
Stadsduif
Een duif waarin een ouderwetse straat
met aan het einde van de straat een duif.
Een tekening waarin het verband tussen binnen- en buitenwereld heel nadrukkelijk gelegd wordt, bijna in de vorm van een verhaaltje, is deze: Hier zit een vogel op een tak met hartvormige blaadjes, een lijn trekt van blad naar vogelhart en verbindt vervolgens het vogelhart met een doodskop die als een ballon | |
[pagina 181]
| |
aan een touwtje in de lucht hangt. Het is een mededeling, al valt er over te praten welke precies. Er wordt een verband tussen binnen- en buitenwereld in beeld gebracht, een verband dat blijkens de doodskop in een zeker perspectief gezien wordt. Het gaat over Eros en Thanatos, bijvoorbeeld. Een andere tekening vermenigvuldigt kroontjes en vogels, tot op het veel voorkomende ‘oervogeltje’: een bijna tot ei opgevouwen vogel. Bij uitzondering heeft deze tekening een titel en wel een erg toepasselijke: ‘Er zijn vele machten’. Het stapel-effekt, dat bij Van Geel zowel naar binnen als naar buiten gericht kan zijn, deelt iets mee over zijn kunstinstelling. Kort gezegd komt het hierop neer: achter alles steekt iets, wat wij tekenen of formuleren is de oppervlakte en het gaat erom de diepte in te gaan. Maar dat levert nieuwe oppervlaktes op, waaronder weer nieuwe dieptes schuilen. Het is of Van Geel met al die binnenkanten van vogeltjes wil laten zien hoe ingewikkeld het is gesteld met vorm en inhoud, hoe gecompliceerd het zoeken naar essenties is. ‘Er zijn vele machten.’ Evenals zijn poëzie, vat ik Van Geels tekeningen op als een niet-aflatend onderzoek naar mogelijkheden, in de wetenschap dat achter alles iets steekt en dat alles voor iets anders staat. Beeld van deze drang tot herleiding is in zijn beeldende werk de hier bedoelde stapeling; in zijn poëzie zocht hij iets dergelijks te realiseren als hij de tekst op zo veel mogelijk verschillende niveaus werkzaam wilde laten zijn. Zo kreeg ook elk gedicht een inhoud die weer vorm was voor een andere inhoud.
Variantendichters zijn per definitie geïnteresseerd in interpretatie. Destijds heeft Van Geel hierover met Guépin van gedachten gewisseld in het Raam-nummer aan hem gewijd.Ga naar voetnoot1) De tekeningen met binnen- en buitenwaartse stapelingen die ik hierbij laat afdrukken zijn beeldende equivalenten van Van Geels poëzie en in hun techniek verwant aan de techniek van zijn gedichten. | |
[pagina 182]
| |
Ze lenen zich voor interpretatie - vooral de ‘anecdotische’, die ik zojuist behandelde - maar drukken onveranderlijk in abstracto hetzelfde grondidee uit. Want ook vogels als deze zijn van een eigen binnenste voorzien: Hun lichaamsvorm is alweer veroorzaakt door wat velpon. Daaroverheen zijn enige lijntjes getrokken, zodanig dat deze twee vis-achtige vogels een eigen identiteit krijgen. In een ander geval bestaat het vogellijf alleen uit wat verfstreken over velpon, waardoor er alle anecdotiek - zoals in het geval van de raam-vogel - aan ontbreekt. Het binnenste is dan geen afbeelding, maar nog uitsluitend verf. Een zuiver voorbeeld van zo'n vogel is de grote, in wiens lijf een ware draaikolk van penseelstreken woelt. Puur schilderkunstige uitdrukking van inhoud. (illustratie pag. 183) Deze vogel trouwens houdt nauw verband met een ander type tekeningen van Van Geel (waarvan enkele mooie voorbeelden staan in De ene kunst leeft nooit zonder de andere, althans bij mij, Meulenhoff, Amsterdam, 1977): een ei - soms van enorme afmetingen - waarin zich blijkens de verfbehandeling al iets van leven vormt. Van Geel beperkte zich als beeldend kunstenaar drastisch. Eigenlijk waren zijn twee voornaamste uitdrukkingsvormen de vogel en het interieur (bestaande uit tafel, twee stoelen en lampekap). Van beide zijn honderden en honderden varianten vervaardigd, in een speels aandoende monomanie. Het is deze beperking die hem in staat stelde tot specificering en tot het doen van ontdekkingen, en die het inzicht verdiept in waar de vorm voor staat. Net als zijn poëzie is het beeldende werk in hoge mate metaforisch. Er wordt in op zoek gegaan naar essentie. Poëtisch beperkte Van Geel zich minstens evenzeer en het gebied dat hij telkens herformuleerde - globaal gezegd: dat van de natuur - werd daardoor in hoge mate gecompliceerd. Ik doel hier nu tot slot op het grote variëren, waarvan de variaties in het begin van dit stukje maar een onderdeel zijn. Van Geel beoefende het zowel in poëzie als in beeldend werk, vanuit eenzelfde artistieke instelling, in de overuiging van een ‘zinrijk’. Het ging hem om: | |
[pagina 183]
| |
Het in de schemering van oppervlak
in verder strekkende betekenis
verschuiven.
|
|