Met die intense, zichzelve en alle menselijke belangen verliezende aandacht, onze gangbare en bruikbare wereld achter zich latend, verdiept hij
zich en buigt zich over van uitwendig tot inwendig waargenomen natuurdelen, vreemde sluipeiken, een pad, een egel, dwergmussen. Hij is erbij, eerst ziet men hem nog waarnemend staan maar dan is hij ertussen, eindelijk zou men zeggen erin. Het is het uiterste wat een mens tenopzichte van het niet-menselijke bereiken kan, de uiterste afstand van het persoon zijn, de dichtste nadering tot het onpersoonlijke. Daarin dan naderend tot het kosmische.
Maar zeer vaak slaat de verbeelding van deze dichter nog andere en grilliger wegen in, wat hij schrijft wordt dan beheerst door de sensaties, de hallucinaties die vanwege het in de natuur waargenomene in hem ontstaan en dan wordt de vreemde en grillige fantasie juist zeer persoonlijk, allerlei denkbare en ondenkbare gedaanteverwisselingen doen zich nu voor en een betoverde behekste wereld begint zich te vertonen, soms als waarneming in dagdromen bij klaarlichte dag, soms wegzinkend en door het haast ontoegankelijk onbewuste voorttastend in werkelijke dromen. Niet altijd zijn deze te volgen en leek hij soms in het natuur beleven een minder subjektieve, meer zelf tot natuur geworden Kemp, in deze fantomen en fantasmagorieën doet hij denken aan een minder gekwelde maar even begoochelde Hendrik de Vries wiens indrukken van deze gedichten men trouwens zou willen kennen. Zijn poëzie, somnambund, maar toch ook onbewuste zelfuitdrukking wordt dan iets als een surrealistisch expressionisme. De namen doen er overigens weinig toe, zeker is dat hij op deze wijze, behalve soms onontcijferbare notities ook meesterlijke en ongetwijfeld in de Nederlandse poëzie onvergankelijke gedichten heeft geschreven als Kindergraf en De Liefde zegt - en Kerkhof in het bos:
Het bos is breekbaar waar ik ga.
Ik wil niet dat de takken breken.
Ik denk aan het ontstaan van boombast,
en hoor de wind uit zijden lucht
opsteken, dunne godenknieën
de takken breken, dorre droge
lippen een poging doen te spreken
vanuit een groene zonbeschenen
lage in bos begraven wei.
Weinig dichters zijn zo diep in ander leven dan het onze doorgedrongen en hebben het zo tot het eigene kunnen maken zonder ons daarmee haast meer iets van zichzelve op te dringen, behalve dat zij zichzelf dubbel wegschenken voor een zo intensief, menselijk haast onvervangbaar buiten zichzelf treden en dat bewaren in poëzie.