J.A. Emmens
Christiaan Johannes van Geel
Iemand schijnt eens te hebben gezegd dat de poëzie van Van Geel onmenselijk is, omdat er geen mensen in voorkomen.
Men moet wel verblind zijn door humanitaire sentimentaliteit om niet in te kunnen zien dat wat Van Geel van de mensen en daarmee van zichzelf, vermeldenswaard acht, in de bomen en struiken van zijn gedichten en in de vogeltjes en monsters van zijn tekeningen is te vinden.
Van Geel behoort daarom nog niet tot die neoromantici bij wie het ik kosmische proporties heeft aangenomen en de kosmos uiteindelijk niet meer is dan het toevallige ‘innerlijk behang’ van de dichter.
De ik-figuur van dit werk is een scherp waarnemer van zijn omgeving, van vogels, padden en pauwen, en een bezield registrator van de allesoverheersende regelmaat van de seizoenen, maar hij ervaart zichzelf daarin als een voorbijgaand verschijnsel, niet minder en niet meer waard dan de wonderlijke figuren, insekten en vogeltjes van zijn tekeningen.
Deze vogeltjes zijn tegenstanders van grootspraak en, zo fantastisch als zij zijn, richten zij zich tegen allerlei vormen van zinsbegoocheling zonder zich over het vermogen om ons aan zinsbegoocheling te onttrekken, veel illusies te maken. Integendeel: zij profiteren er van met grote deskundigheid. Zeldzame kombinaties van helderheid en verbeeldingskracht als zij zijn, vertegenwoordigen deze vogels voor mijn gevoel de poëtica van de poëzie van Van Geel, een poëzie waarin men zich gemakkelijk kan vergissen.
Al kunnen de gedichten van Van Geel in de traditie van de natuurpoëzie en zijn tekeningen in die van het surrealisme worden ‘geplaatst’, in zijn gedichten, zo min als in zijn tekeningen behoort hij tot een school of heeft hij behoefte school te maken. Hij is geen voorvechter, hij is ook geen beruster: zijn protest verwerkelijkt zich niet als verbaal of visueel straatgevecht en het is in de eerste plaats tegen zichzelf gericht. Het is als ieder protest een ontkenning, maar in zijn beste werk veroorzaakt de ontkenning bij hem geen verwarring en frustratie maar een niet anders dan uniek te noemen helderheid, waarin het menselijk tekort een ogenblik wordt opgeheven in de voetstap van paarden op de klinkers en gecompliceerde gevoelens worden geresumeerd in een ogenschijnlijk eenvoudige inktvlek.