Mina Kruseman 1839-1922. Portret van een militante feministe en pacifiste
(1978)–Margot de Waal, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Mina kan nog geen afscheid nemen van haar ‘anti-artistique’ vaderland. Samen met Elize Baart en een nieuwe leerlinge Hélène Gerritsen, maakt zij in het najaar van '75 een als zodanig aangekondigde ‘laatste tournee door Nederland’ met haar dramatische schets Een blik in de kunstenaarswereld. Aan haar vader op 16 november 1875:Wij zijn er! Hélène is magnifiek geweest, en Lize heeft ook goed stand gehouden. Door 't stoken van Mul [Multatuli], enz. hadden we niet veel publiek en werden we zeer koel ontvangen; maar zoetjes aan vergaten de lui dat ze kwaad moesten zijn en begonnen ze zóó mee te leven, dat ze ons eindelijk met trappen en schreeuwen terug riepen. | |
Niet door het ‘stoken’ van Multatuli was er zo weinig publiek, maar de belangstelling voor haar persoon en wat ze te zeggen had begon te tanen. Wel terecht misschien, omdat ze al eerder en beter haar kritiek had geformuleerd. Zelf ziet ze dit ook in, maar ze gooit de schuld weer op het ‘anti-artistieke Nederland’. Aan Mej. S. op 9 december 1875:‘Nederland is anti-artistiek’, heb ik reeds voor mijn optreden in mijn vaderland gezegd en ik herhaal het nu, met den eenvoudigen wensch voor alle menschen die uitmunten, dat zij kracht zullen hebben zich ordinair te houden, tot dat zij, door de gewoonte ordinair genoeg zullen zijn geworden om te passen in het kader van hun omgevingen, dat ze toch niet verwijden kunnen. Wat mij betreft, ik verlang niets meer van mijn vaderland en ik ga het volgende jaar naar Indië. | |
Een laatste tournee lokt een afscheidsgroet uit. Zo doet ‘Alweer een Ellendelingetje’ het in het tijdschrift Asmodee van 25 november 1875:Als door een bliksemstraal bij onbewolkte lucht werd mijn argeloos hart getroffen, bij het lezen van het noodlottig berigt in de nieuwsbladen: ‘Laatste reis door Nederland’, van Mina Kruseman. Ik ben er nog kapot van! Ik herstelde mij echter in tijds genoegzaam, om de aangekondigde voorstelling te kunnen bij wonen. | |
[pagina 94]
| |
[pagina 95]
| |
Eindelijk sloeg dan ook het lang gewenschte uur, waarnaar ik met reikhalzend verlangen had uitgezien en begaf ik mij in allerijl naar den schouwburg. En daar zag ik haar weer!! die majestueuse of liever gigantesque verschijning, welker optreden der 19e eeuw was voorbehouden. Welk eene vrouw! Welk eene taal!! Welk een stijl!!! Welk eene dictie! Welk eene eloquentie!! Welk eene houding!!! En nu spreken ‘de lui’ nog van Wattier, van Grevelink, van Muller, van Naret Koning, van Rachel, van Ristori, van Agar en nog zoovele anderen! Fi donc! welke wansmaak! Neen! ‘Hier motte de lui wezen,’ hier is - neen hier was ‘dat groote wonderdier te zien!’ ‘Burgers, Boeren en Buitenlui!’ O, had ik woorden, had ik zangen! om naar eisch den lof te kunnen vermelden van het sublieme, eminente, magnifique wat hier te genieten viel. Maar mijn enthousiasme steeg ten top, toen ik haar zag opdribbelen als ‘Meester Kritiek’; ik had moeite mij te beteugelen, ik meende een telgjen te zien van den ‘Hondmensch’ die niet lang geleden in het Paleis van Volksvlijt te zien was, en dacht: dit is nu Mina Kruseman in haar ware gedaante; ik ontstelde tevens, en tastte onmiddellijk in den zak, of ik ook een muilkorf kon vinden; maar mijn angst verdween bij de opmerking, dat hier de hondenwet niet behoefde toegepast te worden, vermits we binnenshuis waren. Jammer genoeg! Of er geapplaudisseerd werd? Welk eene vraag.! Hebt ge zoo weinig crediet voor den smaak van hen, die aanwezig waren, om te veronderstellen, dat zij bij zoo iets verheven schoons, zoo iets buitengewoons, ja, bovennatuurlijks in den superlatief, koud en onverschillig blijven zouden, de steenen zouden dan welhaast hebben gesproken. Maar 't waren er dan ook lui naar, wier handen ik in beweging zag. - Wat zal - dacht ik - dit applaus wel aan dat schepsel kosten. Wat een geld en wat een zoenen... Foei, welke booze geest blaast me die ondeugende gedachte in: Mina Kruseman en Zoenen! Ja, daar zijn heel wat zure druiven in de wereld; want, tusschen twee haakjes, 't beteekent al bitter weinig: gezoend te willen worden als er niemand is die zoenen wil. En dat ze daar nooit veel last van gehad heeft en nooit hebben zal, dat moet ze maar met haar spiegel uitmaken; trouwens men vindt dat meer bij oude vrijsters, die van den tand raken. En wat zegt ge nu, heeren Critici! Hebt ge nu uw bekomst gekregen? Is u nog ooit zoo kiesch en tevens zoo pikant de waarheid gezegd geworden? Hebt ge nog iets in te brengen? Ik geloof neen, gij hebt de volle laag, gij hebt verdiend loon ontvangen! Wat hebt ge ook durven onderstaan u met die reuzin, met die colossus te meten! In 't stof, en deemoedig excuus gevraagd, anders krijgt ge mogelijk nog meerrrrr!!! Wel, Mina, wat zegt ge nu van dit artikeltje? zijt ge nu niet regt in je nopjes? dat is nu het effect van eene imposante schrikinboezemende persoonlijkheid. Ik ben bang als een wezel voor u geworden! Ik heb | |
[pagina 96]
| |
de minste partij gekozen, en heb mijn pen in de honing gedoopt! maar dit verhindert mij niet er tog nog iets bij te voegen: Uw geheele zijn en doen, ‘zoals ge reilt en zeilt’, verraadt niets anders als dat ge knorrig zijt geworden, omdat ge uw zin niet hebt gekregen, dat ziet men bij stoute kinderen, die daarvoor de gard verdienen. Het toont ook karakter en grootheid van ziel? ge hebt, o, hoe beklagenswaardig dom, u nog meer in de kaart laten zien; ge wordt verteerd van opgekropten wrevel, bitteren wrok, en wanhopigen opstand tegen eene magt, waar ge toch niet tegen op kunt; waarvoor ge nolens volens buiten moét. Hier is slechts de keus tusschen twee: Buigen of breken! En beeld u nu om 's Hemels wil niet in, - ge zijt er echter arrogant genoeg voor - dat de kritiek u heeft doen vallen; ei lieve, neen, die eer was voor u niet weg gelegd. Bovendien, vallen veronderstelt, dat men vóór den val gestaan heeft, - en ‘wijs mij de plaats waar gij gestaan hebt’, gij die noch in den hemel, noch op de aarde te huis behoort. Och, neen, de kritiek heeft u eenvoudig vernield: zoo ongeveer dood gemaakt; ge zijt naar verdienste gestraft, en hebt dus al uwe ellende aan u zelve te wijten. En al uw snateren, dat zoo eenigszins op vischwijven-krakeel gelijkt, | |
[pagina 97]
| |
is niets anders als wat men in de volkstaal noemt - ik hoop niet uwe gekuischte ooren en uw aesthetisch gevoel er door gekwetst worden - maar dat noemt men zeg ik, ‘blaffen tegen de maan’, ‘vechten tegen de bierkaai’. Gij hebt u zelve alweder, en nu vooral, ten toon gesteld als de gepersonifieerde onbeschoftheid en wel in hare ruwste vormen; ge hebt alle aanspraken verloren op den eernaam van vrouw, omdat ge al wat de vrouw tot vrouw en haar eerbiedwaardig maken moet, door het slijk geleurd en onbesuisd met de voeten vertreden hebt. Hebt ge wel ooit eens nagedacht met wat bespotting en smaad ge uw naam beladen hebt, een naam die toch niet uw uitsluitend eigendom is. 't Is onverantwoordelijk en strafbaar het goed dat ook anderen toekomt baldadig te vernielen; soortgelijke moest men beschouwen en schuwen als parias der maatschappij. We hebben een enkel woord van beklag over voor de twee arme schepseltjes, die in zoo ongelukkige handen zijn geraakt. De trits, Mina Kruseman, Elize Baart en Hélène Gerritsen vertoont zoo ongeveer de figuur van een stelletje, waarvan de koers op de huwelijksmarkt nooit genoteerd is, en ook tot in de lengte van dagen wel niet genoteerd worden zal; en we gelooven dat daar eigentlijk de schoen bij het drietal wringt: dat we daar den vinger op de wond hebben gelegd, en dat we hier den wortel van al het kwaad hebben aangewezen. Mogten Elize en Hélène nog in tijd tot inkeer komen, voor Mina is het al te laat! Wat echter reeds verloren is, valt niet zeer gemakkelijk weer terug te bekomen, want daar zijn vlekken, die niet uit te wisschen, kreuken die niet weg te strijken en brandmerken die niet te snijden zijn. En vergun mij nog u de afscheidsgroet te biên Vaar, Mina, lief, vaarwel 'k hoop nooit u weer te zien. | |
En zo doet J.H. Rössing het in de Nederlandsche Spectator van 6 december 1875, in ieder geval waardiger:Het is te bejammeren dat Juf. Kruseman bij de laatste maal dat zij in Nederland optreedt zulk een slechte indruk achterlaat. Verbittering op haar vijanden heeft haar persoonlijk wraak doen nemen en het goede doel, dat zij voor ogen had, voorbij doen streven. Als zij den vaderlandschen grond verlaten heeft, zal zij spoedig vergeten zijn en haar verschijning op het tooneel geen spoor achterlaten. En dat is van iemand met onbetwistbare talenten zeer te bejammeren. | |
Als Mina in 1877 naar Indië vertrekt, doet ze dit, hoe kan het anders, niet met stille trom. Bij Revers verschijnt Mijn Leven. Weer een daad die Nederland schokt door zijn ‘onkiesheid’. Mijn Leven bevat een verzameling brieven vàn haar en ààn haar over de periode mei 1858-maart 1877. Mina draagt dit boek op aan haar trouwe vriend Publiek met de volgende woorden:Dit boek is geen aanval, ook geen bluf, zelfs geen reclame. Het is een | |
[pagina 98]
| |
verdediging. Ik heb het Mijn Leven genoemd, omdat men er uit kan zien hoe mijn leven geweest is. En ik draag het dankbaar op aan mijn trouwen vriend Publiek, omdat hij alleen mij steeds gesteund heeft tegen mijn vijanden. |
|