| |
| |
| |
Mina Kruseman als Stella Oristorio di Frama, 1871.
| |
| |
| |
Amerika
juni 1871 - juni 1872
‘Het zijn schelmen en dieven en niets anders, de geheele muziekwereld hier! Zij doen al wat zij kunnen om vreemde artisten te decourageren en ten onder te brengen, en gelukt hun dat niet, en zien zij dat men taai is en volhoudt en het publiek voor zich heeft, waar men ook komt, dan worden zij opeens charmant en trachten zij u op te lichten en u op allerhande wijzen te exploiteren.’
Brief aan haar vader, 30 januari 1872.
| |
Mina besluit naar Amerika te gaan om daar onder de naam Stella Oristorio di Frama een carrière als concertzangeres op te bouwen. Haar eerste indrukken van het land en de mensen zijn heel gunstig, maar ze is buiten het seizoen gekomen. Aan haar vader, 2 oktober 1871.
Ik ben nu aan het zoeken naar de beste wijze om aan het zingen te komen, en, zoo als het overal in de wereld gaat, wat de eene mij aanraadt, raadt de andre mij af, zoodat ik mij goed naar alles informeren moet, alvorens op te treden, daar van de eerste verschijning in publiek, dikwijls een geheele réputatie afhangt. [...] En nu ben ik bezig kennis met de muziek-menschen te maken, die langzamerhand van de badplaatsen en de campagnes terug komen, om hunne winterkwartieren te betrekken. Het publiek is hier zeer constant in zijne admiratie en gaat zóó ver met zijne voorliefde voor oude kennissen, dat het storm loopt om eene tragédienne van zestig en eene chanteuse van acht-en-vijftig te hooren! Twee horrible oude monsters, die geen geluid meer geven kunnen en te stram zijn om te spelen. Toch vinden zij niets zóó parfait als die oudjes, en vertellen zij zóóveel moois van haar in de couranten, dat het voor alle jonge artisten is om wanhopig te worden!!!
| |
Eindelijk lukt het haar een benefiet-concert te geven. De opbrengst is bestemd voor de door brand grotendeels verwoeste stad Chicago. Aan haar vader, 26 oktober 1871.
Laatstleden vrijdag, den 20sten, heb ik mijn eerste concert gegeven voor het bénéfit van Chicago. Ik had alle managers (concertdirecteurs, oprichters) tegen mij, even als de geheele pers. Niemand wilde mij helpen en degenen, die zich het liefst voor deden, kwamen met de meest perfide raadgevingen aan. Toch heb ik mijn concert gegeven, tegen alle opinies in. De zaal was slecht, de slechtste in geheel New-York. Groot, met een orgel aan de zijde der estrade waarop de zangers staan, en groote opgaande tribunes met houten banken en schuttingen tegen de wanden der zaal, waarin alle klank gesmoord wordt. Er waren vijftien honderd zitplaatsen, waarvan er
| |
| |
zoo wat duizend ingenomen waren door allerhande publiek. Ik kende slechts vijf personen in die geheele foule, die vijf waren kameraden van huis, die allen zenuwachtig waren over mijn waagstuk en niets konden doen om mij succès te geven. Toch ben ik zeer triomphant door mijn eerste exécutie heen gehaspeld, daar men mij teruggeroepen en gebisseerd heeft, en ik nog een extra airtje heb moeten zingen na mijn tweede stuk. Ook is de directeur van het conservatoire in mijn loge gekomen om mij te complimenteren; de man was letterlijk verstomd dat ik alles hier tot stand had kunnen brengen, daar het eenmaal aangenomen is, dat een artiste alleen niet réusséren mag. Toch zal ik réusséren, als ik maar tijd heb, en dat wel regtstreeks tegen alle gewoonten in.
Het publiek is hier gewoon aan bonte kleuren, aan geaffecteerde bewegingen, aan lachjes en oogjes, en impossible toiletten van de duurste stoffen. Ik was in witte tule met witte kanten, paarlen en groene klimoptakken; zoo eenvoudig rijk als het wezen kon, maar zonder de minste opschik; ik heb geen oogjes gegeven en niet gelagchen en geene andere bewegingen gemaakt dan die welke noodig waren om op te komen en af te treden, en men heeft mij ‘koningin’ en ‘bruid’ genoemd.
Hetgeen mij het meest verwonderd heeft is dat ik in het geheel niet bang was.
| |
De moeilijkheden waarmee zij te worstelen heeft zijn echter ‘duizende’, schrijft zij aan haar vader 20 december 1871, en verder:
Niet alleen dat ik als geïsoleerd artiste tegenover den geheelen managers-club sta, maar als vrouw alleen heb ik ook nog te kampen met de mannenwereld, waarvan alle middelmatigheden strijd voeren tegen de opkomende emancipatie der vrouw. Er zijn hier niet alleen vrouwen dokters en telegraphisten, maar tegenwoordig ook twee bankiers, die de geheele beurs in emotie brengen en zóó hardnekkig over ‘vrouwen-recht tot voteren’ schrijven en lezingen houden, dat zij reeds gevoteerd hebben en het niet lang meer duren zal of geheel vrouwelijk Amerika zal in de vôte delen. Ik heb nooit begrepen waarom alle menschen zóó tobben over de sekse van de personen die stemmen; mij dunkt als er eindelijk eens gekibbeld werd over de intelligentie van de stemgerechtigden, dat wij dan tenminste nog kans zouden hebben iets bij het kibbelen te winnen, want of wij door mannelijke of vrouwelijke nulliteiten aan een slechte regeering worden geholpen, dit komt toch op hetzelfde neer!
| |
Maar ook van die kant, de vrouwenkant, komt er geen steun. Aan haar vader in dezelfde brief:
Verleden week kreeg ik eene invitatie van de vrouwen-club om op een souper te komen en te gelijker tijd om dien avond te zingen, daar de geheele pers op dat souper vertegenwoordigd zoude zijn. Maar de dames-club, even als alle andere clubs, was niet geneigd om mij voort te helpen en heeft mij dien avond heel beleefd verteld dat er geen
| |
| |
tijd voor mij was om te zingen, daar er te veel aanspraken moesten gehouden worden in het belang van de club.
| |
Een aantal jaren later weet Mina zich nóg de valsheid van die vrouwen-club te herinneren.
De dame die mij uit naam hare ‘zusteren’ kwam uitnoodigen was eene schoolmeesteres. De club had gehoord hoe ik leefde, en de club wenschte kennis met mij te maken en mij onder hare ‘zusteren’ te tellen. Ik, die niet van vrouwenverenigingen houd en altijd de spot drijf met émancipatie-ostentatie, het de ‘zusteren’ bedanken voor de eer en voor het souper er bij. Maar dat hielp niet, de ‘zusteren’ hadden het eenmaal op mij begrepen en welke uitvluchten ik ook zocht, zonder grof onbeleefd te zijn, kon ik van de invitatie niet afkomen, men zou mij laten afhalen met een rijtuig, men zou mij in de gelegenheid stellen kennis te maken met personen die mij van nut konden zijn, de dames van de club zelve zouden het zich tot een eer rekenen mij van dienst te wezen waar zij konden, enz. enz. enz.
Den dag van het souper 's morgens acht uur kwam mijn schoolmeesteres al schellen. Ik zeide dat ik sliep. Om twaalf uur kwam zij terug, met een muziekstukje dat zij zingen moest dien avond. ‘Zoudt gij mij niet willen accompagneeren?’ vroeg zij heel hef, ‘gij weet wat zingen is, en gij zult mij dus beter steunen dan een gewoon pianist.’ Ik zag het stukje even na, 't was een engelsch melodietje, en ik beloofde haar dat ik het spelen zou. Toen begon zij mijn kamer rond te gluren, maar zij zag niets. Eindelijk kon zij het niet langer uithouden en vroeg zij opeens: ‘Wat doet gij aan voor het souper?’
‘Eén van mijn concert-toiletten.’
‘Mag ik het eens zien?’
‘Och, jawel, maar er is niets aan te zien. Al mijn satijnen en fluwelen japonnen zijn glad, zonder eenig garneersel, omdat dit het gemakkelijkst pakt, en als ik er een van aan moet hebben, drapeer ik er wat kant over met eenige bloemen of strikken, dan ben ik klaar.’ ‘O, zoo... ja, dat is heel goed ... maar als gij maar niet gedécolleteerd zijt, want in onze club moeten alle vrouwen hoog gekleed zijn.’
‘Ja, maar ik behoor niet tot de club, en ik heb geen enkel gekleed avondtoilet dat hoog is.’
‘Dat is niets, dan zullen wij het wel hoog maken met wat kanten.’
‘Dankje! Ik wil niet toegetakeld zijn! Als ik niet gekleed kan zijn zoo als mij goed dunkt, blijf ik thuis.’
‘Nu, nu, 't kan wel, alles kan, maar ik wilde u maar zeggen wat het meest gewild is.’
‘Natuurlijk leelijkheid!’ dacht ik bij mij zelve, maar ik zeide niets. Wij spraken nog wat voort over modes en toiletten, zij vroeg mij een schitterende diadeem te leen, en een half dozijn groote rosé rozen en vertrok.
Dien avond kwam zij zelve mij afhalen met het rijtuig; ik zag in 't half donker van de lantarens iets gestreept wits in een hoek zitten,
| |
| |
met rose dat schitterde, en lange krullen die afstaken bij de witte sortie.
‘In 't zwart!’ riep zij met een kreet van vreugde, toen ze mij zag, en niets gewaar werd van mijn toilet dan een zwarte sleep, die onder uit mijn mantel te voorschijn kwam.
‘Ja, in 't zwart.’
Wij reden weg en zij was heel hef, tot in het gebouw waar wij wezen moesten, daar werden wij in een zijkamer gelaten, waar wij onze mantels af moesten doen. Zij ging voor en wierp het eerst haar sortie over den arm van een knecht. Daar stond zij in volle glorie in 't rose zijde, gedécolleteerd, zoo laag als mogelijk was, en versierd met zoo veel bijouterien, strikken, linten, en rozen, als er op dat magere lichaam maar te plaatsen waren geweest. Wat had ik een schik! Ik lachte haar eens hartelijk uit, en zeide haar zonder omwegen, dat ik wel begrepen had dat ook de ‘zusteren’ zich zoo mooi mogelijk zouden maken!
‘Neen, dat doen wij anders nooit, maar wij hebben van avond zoo veel vreemdelingen hier, dat wij wel genoodzaakt zijn geweest ons een weinig naar haar te voegen.’
‘Zijt gij een club die voegt?’ vroeg ik lachend, terwijl ik ook mijn mantel over den arm van den knecht hing, ‘ik dacht dat gij den toon aan gaaft!’
In plaats van te antwoorden, bleef zij mij aanstaren. ‘Echt?’ vroeg zij eindelijk, naar de kant grijpende waarmede mijn japon gegarneerd was.
Ik knikte toestemmend.
Het was alsof die kant haar gestoken had! Zonder een woord meer te zeggen, stapte zij den gang door naar de groóte zaal en verdween daar tusschen de ‘zusteren’, die allen even mooi waren.
Ik heb dien avond wèl het engelsch melodietje van mijn schoolmeesteres geaccompagneerd, maar gezongen heb ik niet.
Was mijn kant valsch geweest, dan hadden de ‘zusteren’ mij misschien wat minder valsch behandeld!
Ik heb mij na dien tijd nooit meer laten vangen door vrouwenverenigingen, zelfs niet door die van Betsy Perk.
| |
Het wordt steeds duidelijker voor haar dat ze er zonder de managers en de pers niet zal kunnen komen, ook al heeft ze talent. Aan haar vader op 30 januari 1872.
Niemand is mogelijk beter geschikt dan ik ben, om hier succes te hebben, daar ik slechts op behoef te komen om geapplaudisseerd te worden, maar de muziekwereld is zoo nijdig op alle vreemde artisten, dat zij hun elke gelegenheid om op te komen beneemt en op die wijze forceert om naar hun land terug te keeren. Eene der hoofdredenen van dit alles is, dat hier een club van oude wijven is, die in hare jeugd, als chanteuses, succes gehad hebben, en nu, op
| |
| |
hare oude réputatie terende, nog altijd voort zingen, en sedert 20, 30 en 40 jaar de vaste starren van alle groote concerten zijn. Het publiek lacht als ze opkomen, maar de couranten, die alles zeggen waarvoor ze betaald worden, verklaren dat die oudjes volmaakt zijn, en zoo strompelen die zestigjarige schoonen het leven door, niets meer vreezende dan het opkomende geslacht, dat haar met drie noten in haar graf kan zingen.
| |
Op 29 juni 1872 schrijft zij haar laatste brief vanuit New York, aan haar vader. Mina, ouder en wijzer geworden, heeft besloten afscheid te nemen van Amerika.
Beste Papa! Vandaag is het Zaterdag en aanstaanden Woensdag vertrek ik van hier met de Helvetia (National Line) naar Europa terug, zoodat gij mij eenige dagen na de ontvangst van dezen brief in persoon zult zien verschijnen. Ik heb geld genoeg om behoorlijk te huis te komen, verontrust u over niets. De menschen bij wie ik ben, de zelfde van vroeger, zijn allerliefst voor mij, en helpen mij met alles voort. Ik heb de beste hut in het schip, juist in het midden, en mijne passage tot Londen kost slechts 75 dollars papier. Men heeft de prijzen afgeslagen om de menschen te animeren om naar Europa te gaan, en nu willen er zoo veelen voor de zomermaanden overvliegen, dat men weken moet wachten op eene plaats.
Dit is ook de reden geweest waarom ik u niet eerder geschreven heb, daar ik met den besten wil der wereld niets décidéren kon. De managers komen mij nog altijd op zoeken met allerhande dolzinnige proposities, doch als zij merken dat zij mij niet beet kunnen hebben, verdwijnen zij en zie ik ze niet weer. Gisteren kwam er nog een om mij voor concerten te engageren, hij had gehoord dat ik gereed was om Amerika vaarwel te zeggen en kwam nog eene laatste poging aanwenden om mij hier te houden. Honderd dollars in de week gedurende eene reis van negen maanden, en hij zoude alle onkosten betalen: logis, in de eerste hotels, reiskosten, en eiken avond een rijtuig (een rijtuig kost hier 's avonds van twee en een half tot vijf dollars). Ik was hoogst verwonderd over 's mans loyauteit! Eindelijk kwam het er op neer dat hij verliefd geraakt was op een engelsch briefje dat ik hem geschreven had, en dat hij mij ten huwelijk kwam vragen! Dat is het gewone einde van schier alle kennismakingen hier; ziet men eene geldwinning in eene vrouw, dan tracht men haar voor zich zelven te sicureren, om in de winsten te deelen! Alles is hier handel, en niets kan zóó dwaas wezen of het wordt tot handel geréduiseerd.
| |
Terug in Brussel vat ze voor de familie in Indië, die al de tijd dat ze in Amerika was niets van zich had laten horen, haar Amerikaanse periode samen in een brief van 27 augustus 1872.
Equipages en paleizen heeft men mij aangeboden, fortuinen, zooals men er slechts weinige in de wereld vindt, en men kwam mij ten huwelijk vragen zelfs tot op de scène waarop ik zong. Toch ben ik
| |
| |
arm weer thuis gekomen en alleen, zooals ik vertrokken was. Denk ook niet dat ik pédante geworden ben of trotsch, of gek, och hemel! neen, ik vind het fatigant genoeg om altijd mooi te moeten zijn voor al die vreemde oogen, die mij koud laten, en ik ben nooit meer in mijn schik dan wanneer ik vrij en ongegêneerd ordinair kan wezen met de menschen die ik mijn vrienden acht.
|
|