Nieuwe verzen(1909)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Avondliedje. Nu moeten die oogjes zich sluiten, Die ik weer open zag. We hebben den ganschen dag Door weiden en bosschen daar buiten Geloopen, of worden misschien Die voetjes niet moede van 't stappen, Die lachende lipjes van 't snappen, Die kijkertjes niet van het zien? Daar buiten bij boschbes en varen Daar heb ik je sprookjes verhaald, Daar speelden we, dat we verdwaald, Als Hans en Grietje waren, Daar hebben wij beiden, verrukt, De vlugge konijnen zien spelen; We hebben de holle stelen Van paardebloemen geplukt, [pagina 48] [p. 48] En heel lange slingers gemaakt En bloemenkransjes gewonden, Wij hebben een nestje gevonden Maar niet aan de eitjes geraakt.... Maar nu beginnen alreê De blinkende sterren te schijnen Nu rusten de kleine konijnen Op hun legersteê. En knikkebollend staan In 't gras de witte margrietjes En blauwe vergeet-mij-nietjes En willen niet slapen gaan. Nu zingt de zorgzame wind: ‘Madeliefje, mijn engeltje, Val niet van je stengeltje, Ga toch naar bed, mijn kind.’ En slapen dan bloem en kruid, Dan vaart de wind door de landen; Waar paardebloemkaarsjes nog branden, Blaast hij de lichtjes uit.... Maar nu is mijn lieveling moede En nu moet ze slapen gaan, Er komen nog vele goede, Heerlijke dagen aan! [pagina 49] [p. 49] Maar nu komt er eerst een nacht, Reeds is het donker daar buiten, Nu moeten die oogjes zich sluiten, Mijn kindje, slaap zacht, slaap zacht. Vorige Volgende