Nieuwe verzen(1909)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Winternevel. Buiten, waar ik het geheim Van den overnachtschen rijm, Nog verborgen in den mist, Op de blanke takken wist, Half onthuld en half verborgen, Liep ik in den stillen morgen, Waar de zonne, rond en bleek, Wel een zilvren munt geleek, Die daar, door een god verloren, Aan de lucht was vastgevroren, En omfloerst door dichten damp, Dien verlichtte als een lamp. Zon, hoe houdt gij u verholen? Reeds in nevelen verscholen, Weet gij dezen bleek opalen Damp met lichtglans te doorstralen, [pagina 30] [p. 30] Dat het wit berijpt geboomt Daar, als duister, tegenkoomt, En gij maakt het grijs gewelf Blanker dan de blankheid zelf; Kwaamt gij dan den nevel breken, Ach, zóó schoon, niet uit te spreken, Werd dit kleurenschuw kristal Onder uwen stralenval.... Heeft het hakhout voor de koude Nog zijn dorre blad behouden? Alle bladerkens der eiken En der beuken kregen rijke Franje aan hun schamel kleed, Of een tooverfee, hun peet, Dit met haren staf geraakt En tot feestkleed had gemaakt. Alle halmen schenen zwaarden Door de kartelige baarden Van den rafeligen rijm, Die met kristallijn gevlijm Aan de twijgen was geschoten En de boomen hield besloten In een tooverfijnen tooi, Zeer onwezenlijk, maar mooi. Blanke boomen met de vage, Donkre stammen kwamen dagen [pagina 31] [p. 31] Uit den nevel, waar ik liep, Of mijn oog ze uit nevel schiep. En ik vroeg mij onder 't loopen, Of ik liep met d'oogen open, Of het al geen sprookje was? ..... Boompjes van gespoten glas Zag ik staan en blank koralen Wouden als ik in verhalen Van het onderzeesch geboomt Mij, al peinzend, had gedroomd.... Zon dan, kom een ander maal Met uw fonkelend gestraal Boren door den mist omlaag: Laat de wereld wit vandaag. Grijp niet met het diepe blauw Der ontfloerste lucht in 't grauw Van dit fijn gesponnen wonder, Grijs van boven en van onder: Laat uit overzijdsche streken Wind noch zon den toover breken. Vorige Volgende