Nieuwe verzen(1909)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Melancolia. Toen ik door het maanlicht liep En de paden meed, Bang, dat ik den tuin, die sliep, Wakkerschrikken deed Door het ritselend gerucht Van mijn kleed en voet - De oude boomen! die een zucht Wakkerschrikken doet. Toen ik naar den vijver ging Door het korte gras, Naar den boom die overhing In den vijverplas, Waar het water inkt geleek, En zoo roerloos sliep, Of het oog in 't duister keek Van een peilloos diep, [pagina 33] [p. 33] Waar het windgefluister klonk Door het popelblad... Weet gij, wie op d' elzentronk Mij te wachten zat? Vleermuisvleugelige vrouw, Die mij 't eeuwig jong, 't Eeuwig oude lied van rouw Vaak te voren zong, Tot ik in den maneschijn Zacht heb meegeschreid Met het eeuwenoud refrein: ‘Alles ijdelheid.’ Hebt ge hier op mij gewacht, Denkend, dat ik sliep? Hebt gij zóó aan mij gedacht, Dat uw geest mij riep, Dat ik staan kwam aan het raam En onrustig werd Door het roepen van mijn naam Uit de lichte vert'?.... Toen ik u hier wachten vond En met stillen schrik In den peilloos diepen grond Staarde van uw blik, [pagina 34] [p. 34] Toen ik zwijgend binnentrad En in zwarte schauw Uwer vleuglen nederzat, Zwartgewiekte vrouw, Heb ik, met uw hoofd gevleid, Liefste aan mijn hart, Zachtkens met u meê geschreid Om der dingen ijdelheid Om onze oude smart. Vorige Volgende