Nieuwe verzen(1909)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Het oude huis. Nu zou ik willen slapen in een stille, Heel donkre kamer diep en droomeloos... Hoe kan ik slapen, als de maan zoo schijnt En heel mijn kamer vult met tooverglans? Hoe kan ik slapen in dit felle licht, Terwijl mijn ziel, ook met de oogen dicht, Het maanlicht voelt, dat buiten staat en wacht? Hoe kan ik slapen in zoo klaar een nacht, Terwijl mijn ziel verlangt naar duisternis? Wie heeft dit oude huis zoo vreemd gebouwd, Dat boven alle woonvertrekken zijn, De slaapvertrekken in het onderhuis? Laag zijn de vensters en de ramen slaan Wijd open in den maanbeglansden nacht. Waarom is niets gedaan tot veiligheid Van wie dit huis bewonen? Waarom zijn De vensters niet, als 't kelderraam, getralied? [pagina 21] [p. 21] De dwaze bouwer! Zoo hij hier gestaan had In zulk een nacht als dezen, bij het raam, Van waar men, 's nachts niet slapend, onbemerkt Het slapend watertje bereiken kan, Hij had het hoofd verborgen in de handen, Hij had gebeden, vuriglijk gebeden, Dat nooit een moede, nooit een slapelooze, Die wonderbare vreugde aanschouwen mocht. Vorige Volgende