Nieuwe verzen(1909)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Maanlicht. Mijn kamer, waar ik argeloos Daar straks kwam binnen loopen, Verlangende alleen te zijn, Waar ik mij veilig dacht, Was mij door 't felle manelicht Ontvreemd, dat door het open- geslagen venster binnenkwam Uit klaren zomernacht. O, dat gewetenlooze licht! Dat rustig lag te slapen Op 't koele bed, waar ik zoo graag Mijn hoofd verbergen ging, En dat mijn lieve kamer in Een lichtgrot had herschapen, Waar ieder ding mij vreemd en koud En zwijgende ontving. Vorige Volgende