Zwijgende liefde (onder ps. Julius)(1860)–Julius Vuylsteke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] XXXV Eens was ik welgezind: ik had gedronken, en veel gedronken, en nog nimmer had een balzaal in mijn oog zoo schoon geblonken, nog nimmer voelde ik mij zoo zalig-zat. Het docht mij dat de damen ligter dansten en beter klapten dan op andre bals, en dat de gazelichten heller glansten, en dat 't orkest op maat speelde en niet valsch. 'k Dacht dat ik vrienden had en ook vriendinnen, dat ieder meisje' op mij te kijken zat, dat ik gelukte als een don Juan in 't minnen, en dat ik Fortunatus' beurze had. [pagina 68] [p. 68] 'k Was bezig al mijn schulden te betalen, en 'k dacht dat mijn exaam geëindigd was, en 'k dacht dat zij mijn liedekens liet halen, en mijne verzen als met liefde las. Op eens - daar treedt zij majestatisch binnen... - Ik vraag of Schoonheid dan iet schriklijks heeft, of is het maar een breekspel, dat Beminnen, - dat daar in eens geheel mijn lichaam beeft? Vaartwel, vizioenen, vreugden en gelukken, don Juan en Fortunatus, gunst en geld; ik voel als iemand die mijn hert komt drukken, en die een' domper op mijn hersens stelt. Vaartwel, gij windekens zoo zacht in 't wuiven, die mij met u naamt in uw blijde vlugt: een stormwind doet in duizend stukken stuiven 't kasteel, waar gij mij heendroegt in de lucht. [pagina 69] [p. 69] Zij lacht zoo blij met zulke witte tanden, zij lacht zoo los met zulk een' rooden mond... Ik wierd zoo stil en ernstig als de wanden, zoo somber! - ach, 'k weet niet hoe 'k mij bevond... Vorige Volgende