| |
| |
| |
Zij is terug!
Wat fluistren de jonglingen onder elkaar?
't moet iets gewichtigs wezen...
Mejuffer ***, zoo klinkt de maar,
is uit het graf verrezen!
Dat schoone kind, dat vóór twee jaar
ter verre kostschool werd verwezen,
komt, heerlijke juffrouw, weer van daar
om onze spleen te genezen.
Een trilling van vreugde doorloopt de schaar,
en 't staat op elks gelaat te lezen:
Ha, dezen winter zal 't voorwaar
pleizieriger zijn dan voordezen.
Eén echter vraagt half luide: Maar
wie is toch dat wonderwezen? -
Een wonderwezen zijt gij, die haar
niet kent, de nooit volprezen'!
Gij kent ze niet, o schande!
die 't heerlijkst heeft vereenigd
wat ooit Natuur kon scheppen,
| |
| |
den plecht'gen trots die opwekt,
den milden lach die lenigt,
den zachten glans der Mane,
den forschen praal der Zon.
Verheeld u, vriend, verbeeld u
de schoonste van de schoonen,
die, gaande, zwevend plooit,
een pracht van bruine lokken
die 't edel voorhoofd kronen...
Neen, die haar niet gezien heeft,
verbeeldt het zich toch nooit.
Gij kent ze niet, wier oogstraal
als uit een diepte gloeiend,
zich door de dichte traaljen
der rijkste wimpers spoedt,
verkwistend, overvloeiend,
het licht des dartlen geestes
en 't vuur van 't warm gemoed.
Bruine oogen, waar de schaduw
van zwarte wenkbrauwbogen
(gelukkig voor het menschdom!)
een tempring over strooit,
en houdt ze met een wasem
als van fluweel omtogen...
Neen, die haar niet gezien heeft,
verbeeldt het zich toch nooit!
| |
| |
Gij kent ze niet, wier mondje,
gevormd door rozenlippen, -
een lisplend beekje zingt, -
van klanken laat ontglippen,
die door de albasten tandjes
vol vreugd naar buiten springt.
ziet men het tongje spelen...
O tongje, weeg de woorden,
die gij al spelend gooit:
één woord zal 't heil van éénen
en 't onheil zijn voor velen...
Neen, die haar niet gezien heeft,
verbeeldt het zich toch nooit!
Gij kent ze niet, wier neusje, -
he! lacht maar niet, gij fijnen,
die 't eeuwig thema voorleest
van lip, en oog, en haar, -
ook 't neusjen is iets hemelsch
en met zijn steeds bewegend,
doorschijnend vleuglenpaar.
zou ons niet meer bekoren,
de schoonste heeft getooid.
| |
| |
Haar neusje is dan ook kleiner
en schooner dan een toren...
Enfin, die 't niet gezien heeft,
verbeeldt het zich toch nooit!
(Studenten-Almanak voor 1866.)
|
|