Verzamelde gedichten
(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend
[pagina 85]
| |
Eergeschal
| |
[pagina 86]
| |
en zij gaf moed in 't snerpend leed;
zij was gelijk een Zon, die 't goede zaad verwarmde,
aanwezig nog bij 't volk, schoon 't sedert lang verarmde,
en die dat zaad ontkiemen deed.
En hoort! De Borchgrave is de prins dier stoute barden,
die in 't bezingen van het vaderland volhardden,
als 't vaderland niet meer bestond;
en die, ontvlamd van drift, voor hunne landgenooten
verhieven 't heldenbloed waaruit wij zijn gesproten,
en de eer van den geboortegrond!
Het schorre moordklaroen bromt nog door 't ruim der wolken,
en wekt de kille vrees in 't hart der bleeke volken;
Belloon begrijnst ons elken dag.
O mocht, als 't snood gedrocht eens naakt met oorlogsdonderen,
de wereldkloot in ons die noeste trouw bewonderen,
die hij in Borrechgrave zag!
Hij zong ook Vrijheids lof, hij zong vreugd, vrede en smarte,
hij zong der vriendschap zoet, en 't heil van 't minnend harte,
en ook des Godsdiensts heimlijk schoon;
en ons gewricht aanstaart den gloor dier schouwtooneelen,
die zijne schrandre hand zoo wonder kon penseelen,
zoo onverschrokken spreidt ten toon!
De zoon, die zulk een vaar een deugdvolle eerzuil stichtte,
heeft, door dit glansrijk werk, zich zelv' in 's lands geschichte
een gulden eerzuil waard getoond.
| |
[pagina 87]
| |
Ook schonk hem Neerlands vorst, aan 't blaken voor de kunste,
de flonkrende Eikenkroon, een koninklijke gunste
die twee geslachten in hem loont.
Deze ongeveinsde hulde, U door een' vorst geschonken,
voor wien genie en kunst nog nimmer vruchtloos blonken,
maakt onze hulde wel gering!
Ontvang toch, eedle vriend, den harpslag dezer verzen,
die 'k mijn weerbarst'ge Muze ontzield wist af te persen,
als tolk van dezen vriendenkling.
|
|