Verzamelde gedichten
(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend
[pagina 82]
| |
zooals gij bloemekeris zoudt strooien
op 't koude marmer van een graf.
Want zie, daarbinnen, daar verdringen
zich zooveel smarten ondereen,
zoovele rouw-herinneringen
van uit het zwart verleên!
Dees lip proefde aan zoo meen'gen beker
die niets dan bittren alsem gaf!
Dit hoofd - gij lacht, mijn liefste? - o zeker
is 't koud en somber als een graf.
Maar waarom zou 'k u dat vertellen,
o vroolijk kind der jongste lent'?
Wat zou ik met mijn leed u kwellen,
die nog slechts vreugde kent?
Neen, liever 't heden weer genoten!
En 't boos verleden, tot zijn straf,
blijve eeuwig in dit hoofd gesloten
als in de muren van een graf!
Zoo treurig klonk eens minnaars klachte
doormengeld van helaas! en ach!
En zijn beminde kuchte - en lachte
om dat herhaald geklag, -
terwijl de kussen nedervloten,
die hem haar mondje kwistig gaf,
| |
[pagina 83]
| |
als zegels die de randen sloten
van 't zwart herinneringen-graf.
(Noord en Zuid, Academische Mengelingen, 2e deel, 1858). |
|