Verzamelde gedichten(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Bemoediging Hoe stil, hoe doodstil is nu de aard', waar 't woeligst volk eens leefde! hoe machteloos hangt nu het zwaard, waarvoor de vreemde beefde! O wijdgeduchte Vlaamsche leeuw, gij waart zoo groot in vroegere eeuw... De tijd sloeg 't al tot puinen neer: de puinen zelve zijn niet meer. Mijn dierbaar, kwijnend vaderland, roem niet meer op 't verleden; ween op de rampen, op de schand van uw ondraagbaar heden. Niets blijft u van uwe oude macht: gij ligt verlamd, verslaafd, veracht... Waar is uw grootheid van weleer? De puinen zelve zijn niet meer. Verlicht ons, tijden, ver van hier geweken met uw' luister; giet vonken van uw helder vier op 't hedendaagsche duister. Verdrijft dien nacht die ons omringt, die slaapzucht die ons nederdwingt, herwarmt dien uitgedroogden stam, bevlamt die borsten zonder vlam. [pagina 35] [p. 35] Wie weet? wie weet? Bij 't heerlijk zicht der deugden van de vaderen, zal 't weeke nageslacht wellicht zijn' moed, zijn kracht vergaderen. Wellicht komt weder voor den dag die stoutheid die daar nederlag; wellicht herbrandt in ieders borst die oude vurige vrijheidsdorst. Alzoo, wanneer de zonnegloed na storm en regenvlagen de korenaren weer begroet die neergebogen lagen, - het blonde koren heft zich op en schudt den laatsten regendrop, - alzoo, na lange schande en smart, zal ook weer rijzen 't Vlaamsche hart. Die hoop, hoe 't wezen moge, is mijn, - die zal ik steeds bewaren; die hoop moet onzer allen zijn, o Vlaamsche volksminnaren! Wij, jonge harten, houden stand, hoe 't storme, en treden hand aan hand met vasten stap en stout geluid de donkre toekomst in. - Vooruit! Vooruit! die schreeuw in onzen val moet onze zielen beuren. [pagina 36] [p. 36] Vooruit! de klaarste zonne zal den dikken nevel scheuren. Vooruit! de dageraad breekt aan, de lange doodslaap is gedaan; vooruit! het oude Vlaamsch gebouw rijst glansend weer uit schande en rouw! Juni 1855. Vorige Volgende