Verzamelde gedichten(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende XLV De wijn is een godlijke gave, hij warmt en prikkelt het bloed; hij staaft den moed van den brave, en geeft den lafaard moed. Handschoenen wil ik gaan koopen, en 'k wil bij haar daarmeê in éénen adem gaan loopen... - Doch eerst nog een glas of twee. Ik zal haar mijn liefde openleggen dáár in hare eigene woon! ‘Bemin mij,’ zal ik haar zeggen, ‘al zijt gij ook zoo schoon!’ [pagina 43] [p. 43] De wijn is een godlijke weldaad, dus nog eens gezien in de kan... - 'k Zal smeeken zooals het wèlstaat, - 'k zal zweren als in een' roman. ‘Gelijk een vulkaan, na lang ronken, ‘op 't einde als een' vlammenvloed ‘de lava doet overkoken....’ - De wijn is een goddelijk goed. ‘Zoo voel ik vlammende stroomen ‘in mij sinds menig jaar: ‘vandaag is de dag gekomen, ‘dat ik u alles verklaar. ‘Mejuffer, ik ben geen suffer; ‘zooals ik het zeg, zoo is 't! ‘O, geef mij uw liefde, Mejuffer, ‘al ben ik een rationalist!’ - De wijn is een gunst van hierboven, dus eerst nog eens 't glas in de hand... - ‘O, wil mij uw min toch beloven, ‘al ben ik een flamingant!’ - - Wie staat daar met mij te spotten? 'k Geloof, 't is de Geest van den wijn! He, kerel, ik houd van geen zotten, en 'k raad u wat stiller te zijn... [pagina 44] [p. 44] - ‘Gij doet mij lachen, o droomer,’ spreekt hij met vroolijk geluid. - Ik wil... - ‘Wilt gij nog een' roomer?’ - Ik zeg... - ‘Vertel het maar uit.’ - Ik zeg dat mijn oor zal drinken den hemelschen jawoord-klank... - ‘Kom, 'k zal voor uw keel nog eens schinken, ‘uwe ooren behoeven geen' drank!’ Vorige Volgende