Verzamelde gedichten(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende XXXVI Als Ikarus, van jonge geestdrift dronken, op wassen vleuglen door de heemlen vloog, en de aarde reeds in nevelen verzonken diep onder hem onzichtbaar lag voor 't oog; naar hooger was alsdan zijn moedig streven, steeds hooger naar zijn doel, naar de eeuw'ge bron van licht en vuur, naar d'eeuw'gen haard van leven, naar d'eeuw'gen glans en d'eeuw'gen gloed, de Zon! [pagina 35] [p. 35] En onvermoeid omhoog geroeid: de kussen der warme Zon verhitten nog zijn bloed; en weinig voelt hij, half bedwelmd, intusschen hoe zijne vleuglen smelten van den gloed; totdat in eens een gil de onmeetlijkheden doorsnijdt, ontzettend, aaklig, ijselijk; en door de lucht een lichaam naar beneden stort, reeds vóórdat het de aarde raakt, een lijk! Zoo neem ik ook een stoute vlucht, in droomen, tot haar, die zonne die mijn ziele kwelt... - en zoo voel ik ook mijn' moed, mijn krachten smelten als ik haar nader ben gekomen. Vorige Volgende