Verzamelde gedichten
(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
wind van een wereld boven de aard' verheven,
doorweekt van balsemgeuren! - hoe vermant,
verrukt, bedwelmt gij 't menschelijk verstand!
Brok uit de zon gekapt, in hersens glorend,
droom! geestdrift! hoe betoovrend, hoe bekorend,
hoe grootsch een' daagraad spookt uw glansend licht
vóór 't blindgestraalde menschelijk gezicht!
Droom! geestdrift! hemelsch zijt ge, ofschoon een logen!
houd me in uw pracht verloren, opgetogen;
verdoof mij voor alle aardsch gerucht; en bied
den kelk, waarin gij 't zoet Vergeten giet,
aan mij! - en laat hem aan mijn droge lippen
tot mij de lastige adem zal ontglippen,
opdat ik, nog in dien bedwelmingswaan,
daar, waar hierna der stervelingen woon is,
met effen voorhoofd, lachend, trotsch zou gaan!... -
Ge moet met mij bekennen dat het schoon is...
|
|