Verzamelde gedichten(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] XXIII ‘Dat kan toch zoo alleen niet gaan; ‘ge moet aan den wagen wat steken; ‘met kijken komt ge geen' voet vooruit, ‘al hadt ge uwe oogen verkeken. ‘Gij moet tot haar gaan, en galant ‘met haar beginnen te praten, ‘goed vinden al wat zij bemint, ‘en wat zij afkeurt, haten. ‘Gij moet veel meer u aan haar oog ‘op hare wandlingen biêën, ‘en geven haar steeds den needrigsten groet, ‘als wildet gij vóór haar knieën. ‘Gij moet op alle feestjes zijn, ‘en daar hare aandacht wekken ‘door 't witste handschoenpaar aan de hand ‘en 't lachendst gezicht te trekken. ‘En als ge die aandacht hebt verwekt, ‘dan kunt ge u bij haar wat zetten, ‘en een bemerking doen - op 't weér, ‘of op hare en andrer toiletten. [pagina 23] [p. 23] ‘Zoo zult ge allengskens haar doen zien ‘dat zij uw ziel en zinnen ‘gekluisterd heeft, en zoo zult ge ook ‘allengskens u doen beminnen!’ Vorige Volgende