Verzamelde gedichten(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] XVII In 't hoofd ontluiken gedachtekens zoo lachend, zoo lief en zoo puur, gelijk de kleine sterren ontluiken in het azuur. Zij komen vóór de oogen glinsteren met zulk een' zoeten schijn; 't is of die oogen wel willen zich spiegelen in de mijn'. In 't hart ontspringen gevoelekens zoo geurend, zoo blijde en zoo los, gelijk de kleine bloemen in 't groene lentemos. Zij komen vóór de oogen nieuwsgierigjes als vóór een venster staan; en 't dunkt mij, zij knikken mij tegen, en lachen mij liefelijk aan. 'k Vergaâr die bloemen en sterrekens en schik ze dooreen heel net: de bloemen zijn mijn bedde, de sterren, de hemel van 't bed; [pagina 18] [p. 18] dan leg ik mij neer te sluimeren, en droom van de zalige min. Dat andren intusschen vrijen! - ik slaap, al droomend, in. Vorige Volgende