Uit het studentenleven en andere gedichten(1868)–Julius Vuylsteke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] De boom en de zon. De Boom is op de Zon verliefd; er is maar iets, ach! dat hem grieft: zoo hemelsch hoog is de Zon! Hij klaagt en ruischt en zingt en zucht, en steekt zijne armen in de lucht, of hij ze grijpen kon. En vol van moed en groeiend steeds, wast hij in kracht, en hoopt alreeds dat hij tot haar eens koom'; - op 't einde zinkt hij neêr vermoeid: hij heeft nu zoo lang, zoo lang gegroeid, toch bleef zijn wensch een droom!... [pagina 157] [p. 157] Ik ben de Boom, de Zon is zij; haar aanblik warmt en koestert mij, 'k denk dat ook zij mij ziet. En in mijn brein, daar zingt het al, als in de kruin des Booms 't geschal van 't smachtende vogellied. En 'k hef mij van mijn zand met kracht, en streef naar roem, en smeek om macht. dat ik haar waardig word'. Vergeefs! de Zon blijft hoog en veer... De Boom groeit vruchtloos in grootheid en eer: het leven is te kort. Vorige Volgende