Uit het studentenleven en andere gedichten(1868)–Julius Vuylsteke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] Vrouw, wijn en sigaar. Drie makkers bij eene tafel zaten, en waren van alles zoo wat aan 't praten. ‘'k Bemin,’ zei de eerste, ‘de lustige Meid; haar oog spreekt Liefde en Teederheid.’ ‘'k Aanbid,’ zeî de tweede, ‘den Wijn, die lacht; het glas zegt Vreugde en Gekheid en Kracht.’ ‘De Sigaar,’ zeî de derde, ‘is wat meest mij behaagt; haar geurige rook naar den hemel mij draagt.’ [pagina 105] [p. 105] En de eerste sprak weêr met klem en druk: ‘Bij de Vrouw alleen is het ware geluk. En ik laat de Sigaar; zij schijnt mij een spook, dat zegt als wij lachen: Alles is rook!’ En de tweede hernam en toonde zich boos: ‘De Vrouw was nimmer hetgeen ik verkoos. Ja, 'k hate de Vrouwe: wel zeem is haar mond, van haar ziel is toch valschheid en list de grond!...’ En de derde zweeg, en zoo moest het ook zijn, want wie had durven zeggen: ‘ik haat den Wijn’? Vorige Volgende