Uit het studentenleven en andere gedichten(1868)–Julius Vuylsteke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] Na 't examen. Nunc est bibendum! 'k ben er door, ik die er dacht te verzinken; en dan nog wel met glans en gloor!... wie zou ooit?... Vrienden, zingt in koor: ‘Dáár moeten we eens ferm op drinken!’ Professor N.'s tronie glom van zalig welbehagen. Getrouw, - al waren zij nog zoo dom, - heb ik zijn meeningen met gebrom als orakels voorgedragen. [pagina 77] [p. 77] Ze zaten er allen van verbaasd, doch X. verblijdde nog 't meest zich: ik had ook, waar ik kon, met haast zijn dood-versletenste uien geplaatst; hij vond ze zelf nog heel geestig. Maar zooveel kunde is toch een last, dien men niet lang kan dragen. Al wat ik in mijn hoofd heb getast, wil ik er op drie dagen vast geestdriftig weêr buitenvagen. En gij, schenk al de glazen vol, lief kind, en reik me uw lippen: de schoonheid moet betalen haar' tol aan al die geleerdheid, die mijn' bol alreeds begint te ontglippen. Een reuzenvreugde huppelt in mij... het hing ook aan een draadje. - Ik voel mij zoo verlicht en zoo vrij; maar 't maakt mij toch voornaamlijk blij voor vader en voor mamaatje. Vorige Volgende